Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekendI.Het was den 5den December en er heerschte van den vroegen morgen af een geheimzinnige drukte, een glimlachend gefluister, een angstig weggemoffel voor onbescheiden binnentredenden, in het huis der Van Erlevoorts. Des avonds even over zevenen kwamen de Verstraetens; de twee neefjes Jan en Karel, die in de tableaux hadden meegedaan, vergezelden hen; vervolgens kwamen de Van Raats en Eline; daarna de oude mevrouw Van Raat en Paul; Henk echter en Jan Verstraeten traden niet den salon binnen, maar verstopten zich aanstonds geheimzinnig in een kabinetje, waar Marie en Lili reeds een pak kostumes hadden gebracht. In den grooten salon ontving mevrouw Van Erlevoort, stralend van vreugde, heure gasten, die door de Van Rijsseltjes en Hector met oorverdoovend gejuich werden welkom geheeten, wat door Mathilde en dikke juffrouw Frantzen nauwelijks kon worden getemperd. - En waarom heb je Ben nu niet meegebracht? vroeg mevrouw Van Erlevoort verontwaardigd aan Betsy. - Heusch, mevrouw, Ben is nog te klein, u moet bedenken, hij is pas drie jaar en het wordt te laat. - Hij had wel even met onze Martha naar huis kunnen rijden, als de kinderen naar bed zouden gaan. Ik had juist iets aardigs voor hem, sprak mevrouw teleurgesteld.... In den anderen salon, waar de jonge meisjes met Otto, Paul en Etienne praatten en lachten, ontstond een beweging en de Van Rijsseltjes keken zenuwachtig en nieuwsgierig op. Martha, de linnenmeid, was binnengekomen en had glimlachend iets aan Frédérique medegedeeld. | |
[pagina 85]
| |
- Menschen, kinderen! riep Frédérique met een waardig gelaat, stilte! St. Nicolaas is gearriveerd en vraagt, of hij zijn entrée mag maken. Vindt u het roed mama? Men hield zich zoo ernstig mogelijk en zag steelsgewijze naar de Van Rijsseltjes. St. Nicolaas kwam intusschen reeds aangestapt in een witten tabbaard en een langen, rooden mantel, met goud galon omzoomd; hij droeg lange, grijze haren, een langen, witten baard en een gouden mijter op het hoofd. Statig deed hij zijn entrée de salon, steunende op zijn staf en achter hem ging zijn zwarte page, gekleed in een fantazie-kostuum, dat zij, die de tableaux onlangs bij de Verstraetens gezien hadden, wellicht herkend zouden hebben. De drie meiden en Willem, de knecht, volgden hen als een achterhoede en bleven vroolijk toekijken in den kleinen salon. De groote menschen bogen allen met een zelfbewust glimlachje voor den Spaanschen bisschop. St. Nicolaas mompelde een groet en begaf zich, bijna struikelend over zijn te langen tabbaard, naar de canapé, waar de oude mevrouw Van Raat en mevrouw Verstraeten zaten, omringd door mevrouw Van Erlevoort, den heer Verstraeten, Mathilde, Betsy en Otto. Men stond voor het gemak niet op en mevrouw Van Erlevoort verwelkomde den hoogen gast met een familiare vriendelijkheid. - Waarom blijft oma zitten? fluisterde Ernestine verwonderd, en zij hief haar fijn, verstandig gezichtje naar Marie omhoog. Dat doet ze toch nooit als er zoo een oude, vreemde meneer komt.... - Mais, écoute donc, comme elle est fine! fluisterde Marie tot Eline, die naast haar stond. Eline echter hoorde niet: zij stond te lachen met Paul en Etienne om St. Nicolaas, wiens tabbaard bepaald afzakte en reeds een halve el over zijn voeten golfde, terwijl een blonde reep tusschen zijn grijze lokken en zijn mijter zichtbaar was. | |
II.Daar verhief St. Nicolaas zijn volle, zware stem, en wenkte hij, terwijl hij met een flinken ruk zijn tabbaard in zijn gordel optrok, de Van Rijsseltjes tot zich. Zij vertrouwden de zaak nog niet goed, maar toen St. Nicolaas een der zakken uit de handen van zijn knechtje nam en zij nu beiden ze openden en begonnen te strooien, toen straalden de Van | |
[pagina 86]
| |
Rijsseltjes van blijdschap, vergaten hunnen angst en wierpen zich tegelijk, over Hector rollend, op den grond neder om te grijpen, wat maar te grijpen viel, peperappels, vijgenmandjes, hazelnoten, mandarijntjes, chocolâ... - Pak maar op, pak maar op! moedigde St. Nicolaas aan, we hebben nog een heele boel meer, zie maar! Kom jullie, groote jongens, moet je ook niet wat hebben? De Neefjes Verstraeten lieten zich de uitnoodiging niet herhalen en grabbelden mee. - Wil u dit voor mij bewaren, oma! gilde Nico en stortte een regen van opgezamelde lekkernijen in den schoot zijner grootmama, dan ga ik nog meer halen! - Nico, Nico! vermaande Mathilde. - Ach! zeide mevrouw Van Erlevoort goedig. St. Nicolaas en het knechtje schudden echter hunne groote zakken, die hoe langer hoe slapper waren geworden, uit en keerden ze om, als blijk dat ze nu waarlijk geledigd waren. - O, nu gaan we zeker naar de eetkamer! riep Ernestine, en ze sprong op en klapte in hare handen. - O ja, naar onze tafeltjes! stemde Johan in. Ieder stond op en men volgde den bisschop en de kinderen naar den kleinen salon, en de meisjes gichelden weer om St. Nicolaas afgezakte pruik, maar de heilige riep de meiden en Willem toe: - Gauw, gooi de deuren maar open, gauw! De porte-brisée werd opengeschoven en de kinderen stormden de verlichte zaal binnen, waar, in plaats van de eettafel, nu vier kleine tafeltjes stonden; op elk lag een naam in chocoladeletters gespeld; op elk verhief zich een toren van speelgoed. De Verstraetens en de Van Raats fluisterden tegen de meiden en lieten hunne cadeaux voor de kleinen ook binnenbrengen, één voor één, hoepels, zweepen, panoplies, ballen, tinnen soldaatjes, een koe, die melk kon geven... Intusschen had St. Nicolaas zich met zijn knechtje uit de voeten gemaakt, en daar het langzamerhand halfnegen begon te worden, meende Mathilde, dat er aan alle pret een einde kwam. Maar zij zoû, zelfs met hulp van dikke juffrouw Frantzen, niet zoo heel spoedig haar doel bereiken. De kinderen verwarden zich in eene administratie om hun speelgoed en hunne lekkernijen bij elkander te houden; hazelnoten regenden uit de zakken van Ernestine over den grond; Johans tinnen soldaten, die in een oogwenk waren uitgepakt gewor- | |
[pagina 87]
| |
den, konden onmogelijk meer allen in hunne spanen doos en Lientje met haar hoepel en Nico met een nieuwe trompet renden met Hector de eetzaal door, zonder zich veel meer over hunne andere ordeloos verspreide bezittingen te bekommeren. - Komt kinderen! riep Mathilde, gauw nu, het wordt tijd om naar bed te gaan. Maar zij hoorden niet meer, de kleine Van Rijsseltjes, dol van de pret en weêr in wanorde omverwerpende wat de anderen bijeengezameld hadden, en Frédérique deed meê en nam Nico op haar rug, terwijl hij haar als zijn paard sloeg met een zweep. Ook de kleine Verstraetens wonden Tina en Johan op, en liepen hen na, over den langen, marmeren corridor, stampende met hunne laarzen. Mathilde sloeg hare handen wanhopig in elkaâr. Niemand lette op haar, daar juffrouw Frantzen de meiden hielp met het speelgoed, en de jonge meisjes weêr met Paul en Etienne kakelden. Daar zag zij gelukkig Otto, die met Betsy en mevrouw Verstraeten sprak en zij ging naar hem toe en vatte zijne handen. - O, ik bid je, Otto, help mij toch, de kinderen moeten heusch naar bed en ze hooren zelfs niet meer naar me. Mama helpt je ook niets in die dingen. Mevrouw van Erlevoort was namelijk juist bezig in de andere kamer het theeserviesje van Lientje voor de kleine meid te vullen met water, melk en suiker, en de oude mevrouw Van Raat en de heer Verstraeten zagen lachende toe. - O, Otto moet weêr de boeman zijn! zeide deze vroolijk. - Ach, neen, geen boeman, maar mijn hoofd loopt me om, als je mij niet even helpt. Heb je ooit zulke woelwaters gezien als mijn kinderen, Betsy? Toe Otto, kom je? Betsy lachte. - Ik zoû maar even mijn gezag als oom doen kennen, meneer Van Erlevoort, zeide mevrouw Verstraeten. Otto ging met Mathilde meê, eerst naar Freddy. - Kom Freddy, Nico moet naar bed. Kom Nico, gauw, morgen mag je weêr paardje rijden op tantes rug. Stil Hector, liggen. - Je hebt niets te zeggen over mijn rug, hoor! zeide Freddy, hoor je papaatje! Kom, Niek, papaatje zegt, dat we moeten uitscheiden. Niek gehoorzaamde, pruilend en vragend om zijn trompet, | |
[pagina 88]
| |
en Mathilde nam hem bij de hand. Daarna ging Otto in den corridor en de twee oudsten werden als hollende paarden gestuit, terwijl zij renden, en Otto zijn armen openbreidde. - Kom Tina, en Jo, mama wil, dat je nu naar bed gaat, niet waar! Weest nu niet meer ongezeggelijk, anders doe je mama verdriet. - Wat hebben we dit jaar een boel gekregen, oom! riep Ernestine buiten adem. Mathilde kwam nu met Nico en Lientje aan de hand eveneens in de gang. - Verbeeld je, daar zat mama heel kalm theetje te spelen met Line! zeide zij en haar wanhopig gezicht deed Otto glimlachen. Waarlijk, het zoû twaalf uur worden, zonder dat mama... - Moesje, moeten we niet eerst goedennacht zeggen, aan de menschen! gilde Johan. - Neen, neen! riep Mathilde verschrikt en klemde vaster zooveel kleine handjes als zij maar kon, ik zal wel je groeten overbrengen aan alle menschen, aan allen, hoor! Dank je, Otto. Zij knikte hem vriendelijk toe en hij knikte haar terug, met zijn hartelijken glimlach en zijn flinke oogen. En Mathilde bracht de kinderen naar boven. | |
III.- U kan dus goed tegen al die drukte? vroeg de oude mevrouw Van Raat aan mevrouw Van Erlevoort, en zij keek haar glimlachend, maar bijna verwonderd aan met haar doffen, treurigen blik. Er heerschte een plotselinge kalmte na den uittocht der kinderen. Men verliet de eetkamer, waar hun speelgoed nog slingerde; het vertrek werd gesloten en men dwaalde rond in de twee salons, terwijl mevrouw Van Erlevoort thee schonk en Willem ronddiende. Otto was teruggekomen. - Of ik er tegen kan, mevrouw? Ik voel mij er in herleven, ik voel mij er opnieuw jong in worden. Ik heb behoefte aan jeugd, veel jeugd om mij heen. Ik heb geen treuriger leven gekend, dan toen mijne dochters en mijn zoon Théodore getrouwd waren, en toch had ik nog drie kinderen behouden en Freddy en Etienne zijn uitgelaten als kinderen... Maar ik moet van dat kleine goed om mij zien dwarrelen, er is niets wat een mensch jonger doet blijven dan hun vroolijk rumoer... Mag ik u nog eens inschenken? | |
[pagina 89]
| |
Mevrouw Van Raat reikte haar kopje over en zij benijdde mevrouw Van Erlevoort dien levenslust met zóo grijze haren. Zij vergeleek haar met zichzelve, en haar eigen melancholieke eenzaamheid, die zij dubbel gevoelde, nadat het leven haar zoo bedorven en geliefkoosd had, doemde in wreed contrast op naast den, door jeugd omringden, ouderdom van die gelukkige grootmama, met haar gezond gestel, dat geen nevroze scheen te kennen. - En o, u weet niet, hoe het mij spijt, dat ik het zestal van Théodore zoo zelden zie, maar de jongen dweept met het buitenleven en wil er niets van weten, wanneer ik hem poog over te halen in den Haag te komen wonen. - Uw dochter in Engeland houdt zich bij haar éene kindje, niet-waar? vroeg mevrouw Verstraeten. En mevrouw van Stralenburg? Mevrouw Van Erlevoort boog zich een weinig tot mevrouw Verstraeten en fluisterde haar iets geheimzinnigs in, terwijl zij tegen den heer Verstraeten, die haar vragend en glimlachend toeknikte, schalk knipoogde. Daarop vertelde mevrouw Van Erlevoort, hoe de Van Rijsseltjes gisterenavond hunne schoentjes hadden uitgezet, toen Henk en Jan Verstraeten binnenkwamen, glimlachend, en Henk met een rood gezicht. Mathilde kwam eveneens terug en men zeide haar tal van aardigheden over de kinderen. Maar er werd hard aan de huisbel gerukt, zóó, dat het zelfs, trots de vele vroolijke gesprekken, de opmerkzaamheid gaande maakte. Ieder zag naar de deur, die openging. Willem, Truitje en Rika torsten te zamen een groote kist binnen, naar mevrouw van Erlevoort toe. - O! riep Frédérique, dat is de kist uit Londen! Mevrouw Van Erlevoort verhaalde aan mevrouw Van Raat, dat haar schoonzoon Howard hun ieder jaar op St. Nicolaas eene groote kist stuurde, die steeds voor ieder iets bevatte. Willem maakte met een beitel en nijptang de schroeven en nagels los, geholpen door Etienne. Een ieder zag vol verwachting toe. En de stortvloed van geschenken en surprises begon. | |
IV.Eline had reeds van hare cadeaux eene kleine étalage gemaakt, en zij beweerde, dat men haar verschrikkelijk bedorven had en straalde van blijdschap in haren sympathieken glimlach. Glimla- | |
[pagina 90]
| |
chend ook nam zij nu een pakket uit Martha's hand aan; langzaam brak zij het touw, voorzichtig ziende of een cachet of een onbewaakte letter haar niet op het spoor van den gever zou brengen. Maar niets verried haar dit; het adres graf eenvoudig te lezen: Mlle E. Vere. Het was een waaier-étui van grijs leer; zij opende het, reeds met verwondering bedenkend van wien dit kon wezen. In den étui, op het gecapitoneerde, grijze fluweel, lag een waaier van zeer fijn gesneden paarlemoêr: zij nam dien op en ontblootte hem langzaam. Bewonderend zag zij er op neêr. - Bucchi, murmelde zij, den naam des schilders lezende onder aan den waaier. Bucchi!.... De waaier was inderdaad geschilderd door den Italiaanschen kunstenaar, een fantazie van rozen en elven op ivoorwit satijn. - Van wien kan dat zijn? sprak zij. Hoe prachtig! Ieder stond op, ieder verdrong zich om Eline, die voorzichtig den waaier hield opengeplooid en men bewonderde het kostbare voorwerp. Eline was zeer verbaasd. Van mevrouw Van Raat had zij een odeurstelletje, dat wist zij zeker, van Henk en Betsy.... - Betsy, lieveling, moet ik jou hiervoor bedanken? vroeg zij oprijzend. Betsy schudde haar hoofd. - Parole d'honneur, mij niet, Eline! Ja, zij had immers een armband van Betsy en Henk, maar van wien dan dezen waaier? - Zoû het misschien van.... Vincent zijn? vroeg zij weder. - Van Vincent? Ach wel neen, hoe kom je daar nu op? Welk jongmensch geeft zoo een cadeau. Laat eens zien. Eline reikte haar den waaier over. - Het is magnifïque, zeide Betsy, magnifique! Eline schudde, zich bedenkend, langzaam het hoofd, geheel en al het spoor bijster. De waaier ging intusschen voorzichtig van hand tot hand, en Eline bespiedde onderwijl ieders gelaat, maar op niemands trekken las zij ook maar de minste verklaring. Toch richtte Frédérique eensklaps haar hoofd met iets verwonderds op. Zij verdreef echter aanstonds die uitdrukking van haar gelaat en schijnbaar onverschillig naderde zij de plaats, waar Eline gezeten was. - Mag ik den étui even zien? vroeg zij. | |
[pagina 91]
| |
Eline reikte haar den étui en Frédérique bezag en betastte het grijze leer en het grijze fluweel. - Kan je ook soms in de verste verte vermoeden, van wien ik dat kan gekregen hebben? vroeg Eline en bewoog hare armen met een gemaakte wanhoop. Frédérique haalde haar schouders op en zette den étui neer. - Neen.... ik weet het heusch niet! sprak zij, een weinig koel en zij zag Eline nieuwsgierig in haar lichtbruine oogen. Iets onverklaarbaar antipathieks scheen haar uit dien gazellenblik toe te lichten, straalde haar ook uit die affectatie, die wanhoop over den onbekenden gever tegen. Zij keek niet meer naar den, algemeen bewonderden, waaier, en was het verdere gedeelte van den avond stiller dan zij ooit placht te zijn. | |
V.De stortvloed van geschenken was opgehouden. Mevrouw Van Erlevoort had heur gasten verzocht haar beide ontredderde salons, vol van papier, stroo, zemelen en aardappelschillen te verlaten, nu Willem de deuren der eetzaal voor de tweede maal openschoof en de eettafel, voor het souper gedekt, vroolijk glinsterend allen tegenlachte. Het was zeer vroolijk aan tafel. De heer Verstraeten amuzeerde mevrouw Van Erlevoort en Betsy, tusschen wie hij gezeten was, met zijn kluchtige scherts en Mathilde naast Betsy lachte vaak mee. Henk, tusschen zijn moeder en zijn tante gezeten, ontbrak het aan niets, terwijl Otto en Eline in een druk gesprek waren en Etienne zeer rumoerig tusschen Lili en Marie het hoogste woord voerde. - Freddy, wat ben je stil, chère amie? vroeg Paul, terwijl hij een kreeftensalade verorberde en zich tevergeefs uitputte, zijn, anders genoeg luidruchtig, buurvrouwtje aan den praat te maken. Heb je soms niet genoeg gekregen naar je zin? - Ik stil? Hoe kom je er aan! antwoordde Freddy en zij begon te kakelen met een overstelpende levendigheid, welke als de echo was van die van Etienne. Maar toch, de hare was een weinig opgeschroefd, zij lachte niet altijd mee uit den grond van haar hart en zag vaak steelsgewijze naar Eline om, schitterend van bevalligheid in haar vroolijk gesprek met Otto. Ja, ze had toch wel een bijzonder waas over zich, iets betooverends, als een sirene, terwijl haar droomerige | |
[pagina 92]
| |
oogen zich half sloten, wanneer zij lachte, en de mollige lijn harer fijn besneden lippen zich in twee kuiltjes verloor. En die mooie handjes, die zoo blank tusschen de zwarte kant en de donkerroode strikken van haar tunique woelden, en die coquette brillant, een enkele, als een druppel, trillende in de zwarte tulle aan heur hals.... Frédérique vond haar betooverend, maar toch, zij vond haar antipathiek.... en haar oogen bespiedden bijna angstig Otto's blik, die vol licht op de sirene neerzag. Maar onderwijl praatte en lachte zij door met Paul, met Etienne en Lili en Marie, en de oude mevrouw Van Raat riep van den overkant hun toe, dat de familie Pretmaker de eer van haren naam weer goed ophield. Champagne stroomde in de kelken en de heer Verstraeten dronk op de immer jeugdige gastvrouw, met haar mooie grijze haren en bedankte haar met een kus, dien zij wilde afweren, voor het prettige feest. Eline klonk met Otto op iets, dat Frédérique niet verstond, en waarvoor zij haar mooiste cadeau had willen geven, om het te weten. Toch vroeg zij het niet.... - Etienne, wat maak je een leven! riep zij bijna ongeduldig haar broer toe, die iets galmde, van: ‘Buvons jusqu'a a la lie!’ terwijl hij zijn bevenden kelk bijna uitstortte over Lili's taart. Maar zij had berouw over dat dwaze verwijt: waarom mochten anderen niet vroolijk zijn, al was zij nu ontstemd? Het souper liep ten einde, de rijtuigen stonden reeds voor en de gasten beladen met allerlei, vertrokken onder herhaalde dankbetuigingen voor de gewisselde geschenken. Mathilde was moe en ging spoedig naar boven, terwijl mevrouw Van Erlevoort en Otto een oog hielden op de overal verspreide cadeaux en ze een weinig bij elkaar schikten. - Wat zien de kamers er uit! zeide Frédérique en zij schopte een gescheurde kartonnen doos terzijde naar een hoop verkreukeld pakpapier. Daarop naderde zij de tafel; de waaier.... Eline had hem meegenomen. Vervolgens kustte zij haar moeder en Otto, maakte schertsenderwijze Etienne's haar in de war en bracht haar cadeaux naar boven. Langzaam ontkleedde zij zich, dralende in de kilte, die haar huiverend omving.... En terwijl zij zich rillende tusschen haar dekens uitstrekte, zag zij weder Eline voor zich, in haar betooverende elegance, in haar zwarte kant, glimlachend tegen Otto.... Het dwarrelde voor haar heen, als een ordelooze | |
[pagina 93]
| |
kaleidoscoop, Henk als St. Nicolaas gedost met zijn afgezakten tabbaard, en Jan Verstraeten als knechtje, de kist uit Londen, de waaier van Bucchi.... |
|