[Deel II: Amice]
Vooraf
Hoewel er aanleiding genoeg is om aan te nemen dat Couperus een uitgave van zijn brieven aan Veen niet op prijs gesteld zou hebben, stemt het, meer dan 50 jaar na zijn dood, toch tot dankbaarheid dat zij bewaard zijn gebleven. Bijzondere erkentelijkheid zij daarom uitgesproken aan Mevrouw Maria Theodora Veen, door wier goede zorgen en royale vrijgevigheid de brieven en een aantal manuscripten in de verzameling van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag konden worden opgenomen en vervolgens gepubliceerd. Bovendien ben ik haar persoonlijk dank verschuldigd voor enkele waardevolle mondelinge mededelingen.
Behalve naar diegenen die in het korte voorwoord van Waarde Heer Veen al genoemd werden, gaat bij de afsluiting van dit tweede deel mijn dank voor gegeven inlichtingen en geboden hulp uit naar J.G.J. van Booma (hoofd afdeling inlichtingen en onderzoek van het Centraal Bureau voor Genealogie); F.J. Duparc; R. de Leeuw (onderzoeker van het archief van De Haagsche Kunstkring); G. Sierksma (conservator It Bleekerhûs te Drachten). Van enkele schriftelijke en mondelinge mededelingen van Marc Galle werd een dankbaar gebruik gemaakt, maar vooral ook van diens - om economische redenen in de noten niet steeds geciteerde - studie over Couperus in de kritiek, Amsterdam, 1963. Veel zoeken bespaarde ook ditmaal R. Breugelmans mij: hij gaf mij de door hem aangelegde, nog ongepubliceerde lijsten van Couperus' schetsen en korte verhalen vrijwillig ter inzage. Aan hem, evenals aan J.B.W. Polak, die mij een reeks uitgetypte en weinig bekende brieven van Couperus als bron liet gebruiken, komt warme dank toe voor hun generositeit.
Gerda van Woudenberg te Rome hielp mij met toewijding en zeldzaam - helaas niet geheel beloond - geduld bij enige naspeuringen naar de Orlando-figuur. Dat niet Orlando werd gevonden maar wel Elvira, zij haar, naast mijn erkentelijkheid, een kleine troost.
Tot slot een aanvulling en enkele errata, die Waarde Heer Veen betreffen. De in de brieven 95, 193 en 195 genoemde barones Von Vietinghoff bleek volgens het Centraal Bureau voor Genealogie te zijn Hedwig Leist (1847-1917), in 1867 gehuwd met Louis Max Oskar Freiherr von Vietinghoff genannt Scheel (1824-1879). Zij was een dochter van Gustav Leist en Emma von Rode genannt Dieselsky. Zij noemde zich Freiin von Vietinghoff genannt Scheel - Leist, en was een kennis van Couperus.
Door een ongewenste omissie vielen in de Index op blz. 250 Oscar Wilde en diens boek The Picture of Dorian Gray weg. Zij worden alsnog in dit deel opgenomen, Index, blz. 231. - Wenckebach's tekening op blz. 46 was bestemd voor de omslag van Een Lent van Vaerzen, 1e druk, 1884. - Het overeengekomen bedrag voor een herdruk van Over Lichtende Drempels, blz. 239, bedroeg uiteraard slechts ƒ 600,-.
Het ligt in de bedoeling van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum tezijnertijd nog een derde deel brieven van Couperus te laten verzorgen, waarin