- Ja, mama...
Een helderheid vloot in de oude vrouw, en zij verjeugdigde in een glimlach, nu zij zich herinnerde... Zij nam de handen van haar zoon, en zij zag Constance met heldere oogen aan.
- Is hij nu beter?
- Ja mama, zei Constance.
- Ben je nu beter, Ernst?
- Ja, mama, ik ben veel beter.
Zij zag heel blij, als scheen er heel veel licht om haar.
- Hoor je nu... niet meer... van die vreemde... van die vreemde dingen?
- Neen mama, glimlachte hij zacht.
- En zie je niet meer... zie je niet meer... van die vreemde dingen...
- Neen mama.
- Nu... dan is het goed...
Zij zeide het met een dankbaren blik, in de helderheid van het vele licht.
- Ik ben wel heel vreemd geweest... geloof ik, bekende Ernst schuw, zacht.
- Het is nu alles beter, broêr, zei Constance.
- Maar tante Lot, vroeg mama; waar is die nu... met de meisjes?
- Ze zijn naar Indië, mama.
- Naar Indië...?
- Ja, herinnert u zich niet meer...? Ze hebben verleden week afscheid van u genomen... Over een jaar komen ze terug... Herinnert u zich niet meer? Zij dachten zuiniger in Indië te wonen...
- Jawel... jawel... ik herinner me... Indië... zei de oude vrouw. Ach... ik zoû er wel heen verlangen...
Het was haar of zij daar heen moest om warmte in en om zich te hebben. En toch... Ernst was terug... en aan de speeltafels zaten Karel, Cateau... Adolfine en haar troepje; er waren Otto en Francis, Van der Welcke; er waren Dorine en Paul... Addy.
- Er zijn er toch nog veel, zeide zij tegen Constance. Er zijn er een heele boel... Maar ik mis... ik mis...