hoofd, vond haar onbetaalbaar.
- En ik heb rekeningen ook... van die dingen, die je gekocht hebt, toen je op reis ging.
- O ja, herinnerde zij zich; maar die kunnen wachten.
- Ik heb ze verteld, dat je op reis was, dat ze dus mòesten wachten.
- Natuurlijk, zeide zij.
En in een groote vroolijkheid kwamen zij aan op de Kerkhoflaan.
- Zoo, Truitje, heb je goed gezorgd voor meneer en den jongenheer?
- Zoo goed ik kon, mevrouw... Maar het is toch maar goed, dat u weêr terug is...
- Dag Constance.
- Dag Henri.
- Heb je je geamuzeerd?
- Ja...
- Je ziet er goed uit.
- Merci... O, hebben jullie gewacht met het diner.
- Natuurlijk...
- Ik ga even mijn handen wasschen, ik kom dadelijk.
- Mama had er heelemaal niet aan gedacht... dat er geen geld was, zei Addy.
- Neen! riep Van der Welcke.
Maar hij vond die gedachte erg natuurlijk, en toen Constance beneden kwam, zeide hij lachend:
- Hadt je niet gedacht, dat er geen geld meer was?
Constance keek op, denkende, dat hij een scène woû maken. Maar hij glimlachte, zijn vraag klonk vroolijk.
- Neen! zeide zij, of het heel natuurlijk was.
En nu, nu proestten zij allen drie in een dollach, Addy met zijn stillen maaggrinnik, die hem pijnlijk op en neêr deed schudden.
- Lach dan toch uit, jongen! plaagde Van der Welcke. Lach dan toch uit, als je kan.
Zij waren heel vroolijk, zetten zich aan tafel.