- Ik wil niet naar Den Haag...
- Waarom niet?
- Het is te laat... Het zoû
NIETS
anders maken... Het is te laat.
- Wat is te laat...
Zij snikte en zij omhelsde hem. Zij prangde hem tegen zich aan,
zij gloeide zijn mond met haar zoenen.
- Laat maar, zei zij tusschen haar zoenen, en haar stem klonk heel moedeloos.
- Waarom Tilly, waarom laten... Ik wil je gelukkig zien... Het staat nu vast: wij gaan naar Den Haag. Ik zal er een huis voor ons zoeken...
Zij schudde het hoofd van neen.
- Zeg Tilly... waarom weiger je nu...
Zij haalde de schouders op.
- Ik weet niet, zeide zij.
- Je houdt toch van mij.
- Ik hoû van je: ik ben dol op je, ik ben dol op je... Laat ons maar blijven hier en... en hoû een beetje van me.
- Maar Tilly, ik hoû van je, ik hoû van je!
Hij zoende haar, heel warm, en zij ontving zijn zoenen, de oogen gesloten, en als mat, als moê in zijn arm. Plots weerde zij hem af.
- Laat me, zeide zij, en stond op.