De boeken der kleine zielen (4 delen)
(1901-1903)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
hunne geheele onveranderde intimiteit, en Addy zat aan tafel. - En vertel me nu toch eens, wat heb je in dien tijd uitgevoerd, vroeg Van der Welcke. Brauws poogde te vertellen, maar telkens aarzelde hij, als onder een vreemden dwang. Zijn vader was fabrikant, eigenaar van een groote ijzerfabriek in Overijssel, en beheerde nog met twee oudere broêrs die uitgebreide zaken, de beide broêrs getrouwd met twee zusters, dochters van een fabrikant ook, eigenaar van een katoenspinnerij in de buurt. Maar Max, vreemde jongen al van kind af aan, had van kind af aan al geen sympathie gevoeld voor geheel dat fabrieksleven van patronen en arbeiders, zooals hij het om zich heen zag, en zijn vader, waardeerende zijn meer dan gewone verstand, had hem laten studeeren, hopende, dat hij op die wijze zich een eervollen loop door de maatschappij zoû banen. Max hield van de studie; en studeerde lang, ter wille van de studie. Te Leiden had hij de kennis gemaakt van Van Vreeswijck, Van der Welcke, andere jonge aristocraatjes, die hem gaarne in hun club hadden opgenomen en geduld, omdat hij veel geld kon verteren, en omdat hij heel knap was, en als spelende zijn vrienden hielp voor | |
[pagina 82]
| |
hunne examens. Van der Welcke en Van Vreeswijck hadden zijn vriendschap leeren waardeeren, maar toch hem later verloren uit het oog, denkende, dat hij zich toch bij zijne broeders gevoegd had, en met hen de fabriekszaken dreef. En, zooals zij, als jongelui, hun kameraad nauwlijks meer dan oppervlakkig hadden gekend, hadden zij ook, na Leiden, niet geweten, dat Max niet naar Overijssel was gegaan, waar zijn vader hem gaarne had willen uittrouwen, aan de derde dochter van den schoonvader zijner beide andere zonen, - maar naar Amerika, om er te zoeken... Ja, om er wat te zoeken, vroeg Van der Welcke nu, niet begrijpende wat een rijke jongen had willen zoeken in Amerika, zoo hij niet duidelijk voor zich een idee, een plan, een object omlijnd zag... Brauws nu bekende, dat hij het indertijd nauwlijks had geweten, dàt wat hij was gaan zoeken, in Amerika... Wel bekende hij, dat zijn vader, de ijzerfabrikant, had gehoopt, dat Max in Amerika industrieele betrekkingen zoû hebben aangeknoopt, die aan de fabriek zouden zijn ten bate gekomen... Maar Max had in het geheel geene betrekkingen aangeknoopt... Maar wat heb je dàn gedaan, vroeg Van der Welcke. En Brauws glimlachte met zijn vreemden | |
[pagina 83]
| |
zachten glimlach, waar iets van een ironie en een medelijden - met zichzelven, met de wereld, of met beiden - schemerde: glimlach, die soms in zijn helderen schater uitbarstte; hij glimlachte, en zeide eindelijk heel langzaam: - Maar ik durf je nauwlijks bekennen, mijn waarde Hans, wat ik in Amerika heb gedaan... Meestal spreek ik niet over dien tijd, omdat dat alles zoo gek klinkt, nu ik hier zit bij je aan tafel, met je vrouw, en met je jongen... Misschien, àls ik het zeg, wat ik in Amerika heb gedaan, zal, na een eerste verwondering, mevrouw Van der Welcke huiveren zoo een zonderlingen man aan haar tafel te hebben gevraagd, en mij vermoedelijk al een heel slecht voorbeeld vinden voor Addy... Laten wij dus liever niet meer over mijzelf spreken, en over wat ik gedaan heb in Amerika. Maar Van der Welcke was nieuwsgierig geworden. - Neen kerel, zoo kom je er niet van af... Ik kan me niet begrijpen, dat je iets zoû gedaan hebben, dat Addy niet weten mag, en in alle geval behoeft hij je niet tot voorbeeld te kiezen... Maar ik brand van nieuwsgierigheid, en ik wil weten wat je uitgevoerd heb in Amerika. Toch niet overal gelezen over den Vrede... | |
[pagina 84]
| |
- Neen, zelfs geen enkele maal... - Nu wat dan? - Maar Hans, wie heeft daar nu wat aan, om zoo lang over mij te spreken. - Wij allen, meneer Brauws, zei Constance. Wij stellen belang in u, zeer zeker. Maar als u liever niet spreken wilt over dien tijd, zullen wij niet indiscreet zijn. - Jawel, jawel, zei Van der Welcke ongeduldig. Ik ben, voor den drommel, wèl indiscreet. Max, ik moet het weten... - Nu dan, zei Max Brauws, heel eenvoudig en schuchter, en als maakte hij verontschuldigingen; op gevaar af, dat je vrouw mij nooit meer vraagt aan haar tafel...: ik ben er sjouwer geweest. Zij zagen hem allen drie aan, en begrepen niet. - Sjouwer? vroeg Van der Welcke. - Sjouwer? vroeg Constance. - Ja, mevrouw... eenvoudig sjouwer en dokwerker. - Dokwerker? vroeg Van der Welcke angstig, meenende om de rustige stem van Max Brauws, dat hij plotseling krankzinnig was geworden. - Ja, Hans, dokwerker. En later heb ik | |
[pagina 85]
| |
als stoker gewerkt op een ijzerfabriek, zooals die van mijn vader. - Als stoker? vroeg Constance. - Ja mevrouw, als stoker op een fabriek... En toen later als machinist op een locomotief... En toen... maar dat was heel zwaar werk, ben ik korten tijd mijnwerker geweest... maar toen ben ik ziek geworden. - Mijnwerker? zei Van der Welcke vaag, van verwondering geslagen. En ten laatste, zich losmakende van die verwondering, barstte hij los: - Zeg, Max, als je nu ernstig spreken wil, doe het dan, maar verkoop geen zotteklap of hoû me niet met open oogen voor den gek. Ik begrijp er niets van, van wat je me vertelt, of ik moet veronderstellen, dat je vader boos op je is geweest, je geen geld heeft gegeven, en dat je voor je brood hebt moeten werken, misschien. Maar dat je sjouwer geweest zoû zijn... - En dokwerker, zei Constance. - En machinist... en mijnwerker... dat... dat kan ik niet gelooven, tenzij dat je vader... - Beste Hans, mijn vader zond mij, wat hij mij als student gaf, driehonderd gulden in de maand. | |
[pagina 86]
| |
- En? - En dat geld gebruikte ik... voor andere dingen... maar ik leefde van mijn loon, als een arbeider, die ik toen ook was. Zie je, dat begrijp je nu niet, en zooals ik vreesde, vindt je vrouw het huiveringwekkend, aan tafel te zitten met een gewezen sjouwer, dokwerker en stoker. - En mijnwerker, zei Van der Welcke, en hij sloot zijn oogen, als had hij een slag op zijn schedel ontvangen. - Maar mevrouw, zei Brauws zacht lachend; mijn handen zijn, ook al zijn ze niet fijn, weêr toonbaar geworden, zooals u ziet. En hij toonde zijne handen, groote, stevige handen, vermoedelijk zoo ontwikkeld door handenarbeid, maar sedert weer onteêld en verzacht. - Maar kan u mij verklaren, vroeg Constance met een lachje; waarom u in die verschillende betrekkingen heeft gearbeid beneden uw stand... - Laat ons zeggen, mevrouw... om origineel te zijn, zei Brauws bijna koel; en spreek niet meer over mij. Vertel mij liever van Addy. Hans vertelde mij verleden, dat zijn illuzie was in de diplomatie te gaan... | |
[pagina 87]
| |
Maar een zekere dwang scheen onwillekeurig het gesprek te doen hokken, alsof gastheer en gastvrouw hun gast in het geheel niet begrepen - alsof waarlijk iemand van een andere klasse bij toeval verzeild was geraakt aan hun huislijke tafel, in de intimiteit van geboren aristocratie, en Constance, dit merkende, wilde niet alleen dien dwang vermijden, maar een dieper gevoel van onoverwinlijke sympathie deed haar bijna onbewust al tevens betreuren, wat er voor misverstand en mishagen zoû kunnen rijzen tusschen dien vreemden man, Henri, haarzelve... Dat diepere gevoel was zoo zwevend en onbewust, dat zij het op dit oogenblik niet anders in zich zag, dan als haar verlangen van gastvrouw, om het haren gast dit oogenblik van samenzijn zoo aangenaam mogelijk te maken, en zij hoorde niet den dieperen klank van haar stem, toen zij zeide met die openheid en oprechtheid, die soms hare bekoring kon zijn van exquize vrouw: - Meneer Brauws, het zoû me heel erg spijten als u niet wilde doorspreken over uzelf. U is een oude intieme vriend van Henri, en nu u elkaâr terug gevonden heeft, zoû het jammer zijn als u niet wilde vertellen van de jaren, die u beiden hebben gescheiden. | |
[pagina 88]
| |
Maar ik spreek niet alleen voor mijn man, die wel voor zichzelf zal spreken, - ik spreek vooral voor mij. Toen ik u verleden heb hooren spreken over den Vrede - over iets, waar ik eigenlijk nooit over had nagedacht, al had ik het woord wel zoo nu en dan vaag om mij heen gehoord - toen hebben uw woorden waarlijk iets... als een nieuw belang voor mij opgeroepen - en ik heb met aandacht en sympathie geluisterd... en daarna wel eens over dat woord nagedacht. En nu u ons vertelt, dat u in Amerika gewoon arbeider is geweest, interesseert het mij bizonder hoe u gekomen is tot een leven, dat zoo geheel verschilt van dat van de mannen van mijn kring, en als het nu niet indiscreet is... zoû ik willen vragen, als een gunst: spreek mij over uzelf, en leg mij uit, wat tot nog toe een heel curieus raadsel voor mij is... Het eenvoudige, huislijke maal was gedaan, en zij gingen in den salon. - Mag ik blijven, mama? vroeg Addy, die als er een vreemde was, nooit meê ging naar den salon. Zij lachte, en Van der Welcke zei: - Je ziet, mijn jongen is ook al geïntrigeerd. - Onze aanstaande diplomaat! lachte Brauws | |
[pagina 89]
| |
met zijn zachten schater. Wel mevrouw... mag hij blijven... of niet? - Zeer zeker mag hij blijven! - Is u niet bang, dat de ideeën van... een arbeider hem zullen bederven? - O, mijn jongen IS niet te bederven! zeide zij, het hoofd hoog, met moederlijken trots en om Addy's schouder haar arm slaande... - En door dat te zeggen, maakt u hem ook niet ijdel? - Mijn jongen IS niet ijdel te maken, ging zij een beetje blageerend, trotsmoederlijk voort. - Dus hij mag blijven? vroeg Brauws. - Hij mag blijven... - Nu, dàn zal ik van mij nog maar vertellen. - Dan alleen? - U geeft me een bewijs van vertrouwen, en ik zoû bijna zeggen van sympathie. Van der Welcke pakte zijn vriend bij de schouders. - Beste Max, je beweert, dat je niet met ‘dames’ kan praten, maar je staat als een eerste hofmaker, complimentjes te zeggen tegen mijn vrouw. Dat is nu allemaal overbodig, hoor; hier heb je een kop koffie, ga nu eens rustig zitten in een gemakkelijken stoel, meneer de mijnwerker, en vertel nu eens aan je dollen Hans... | |
[pagina 90]
| |
hoe jij nog doller bent geworden in Amerika dan hij. Maar klaarblijkelijk zocht Brauws nog altijd naar uitvluchten als was het hem onmogelijk aan deze menschen, die hem toch zoo vriendschappelijk ontvingen, zijn vroeger leven te verklaren, en eindelijk wist hij nog ten halve zich te onttrekken aan den drang van hunne nieuwsgierigheid, door te zeggen: - Maar ik kan u dat onmogelijk in een geregeld verhaal vertellen... misschien langzamerhand, als ik u wat langer ken, mevrouw, zoû ik kunnen spreken over dien tijd, zóó dat ze eenigszins begrijpelijk voor u werd. Constance was teleurgesteld, maar zij zeide glimlachend: - Dan zal ik geduld moeten oefenen. - Maar ik oefen geen geduld, zei Van der Welcke. Max, begin nu te vertellen: toen je van Leiden wegging, gepromoveerd in de rechten, een jaar voor mij - maar jij was al veel ouder, een oudere student, die studeerde - zeldzaam verschijnsel!... wat ben je toen gaan doen. - Toen ben ik eerst terug gegaan naar mijn vader en mijn broêrs - en naar onze fabriek. En daar kreeg ik zoo een tegenzin in wat mijn | |
[pagina 91]
| |
vader, mijn broêrs en ik waren, dat ik besloot een geheel ander leven te gaan leiden. Ik zag dat, hoe betrekkelijk goed mijn vader en mijn broêrs voor hun arbeiders waren, die arbeiders slaven bleven, en wij... Hij streek zich met de hand over het voorhoofd. - Maar hoe en waarom daarover te spreken beste Hans, onderbrak hij zich zacht. Je zoû mij niet begrijpen, en u, mevrouw, ook niet... - Waarom zouden wij u niet begrijpen? vroeg Constance. In zijn stem kwam een ruwe klank, die haar nu bijna verschrikte. - Omdat u beiden, u en Hans, kapitalisten zijt, en nog wel getitelde kapitalisten, en dat ik... Maar ik zoû ruw worden tegen mijn gastheer en gastvrouw. - Kapitalisten zonder kapitaal, lachte Van der Welcke. Brauws haalde zijn schouders op. - Die bestaan er meer, dan je denkt, zeide hij. - Dus eigenlijk bevindt u zich tusschen vijanden, zei Constance, met een conversatie-stem. - Neen, zei Van der Welcke; want hij is nu weêr overgeloopen, tot de kapitalisten, zelfs de getitelde. | |
[pagina 92]
| |
- Niet heelemaal, zei Brauws zacht; hoewel ik zwak ben geweest. - Ik dring niet meer aan, meneer Brauws, zei Constance, maar hare stem wel drong hem om te vertellen. - Beschouw u niet als mijn vijanden, mevrouw, zei Brauws ernstig; het liefste wil ik niets dan vriendschap op onze wereld. Maar u vroeg mij van Amerika: welnu, toen ik een korten tijd gewoond had met mijn vader en mijn broêrs in ons groote huis bij de fabriek... kòn ik niet meer, en ben gegaan, om mijn leven zoo te leven... alsof ik geboren was tusschen arbeiders... Om hen geheèl te begrijpen, begrijpt u...? Neen, u begrijpt mij niet, en wat zal ik u nu meer vertellen... - Max, je bent vermoeiend... En je bent een gekke vent. - Het spijt me, Hans, ik kàn niet over mezelf spreken; je ziet, dat ik het twee-, driemaal probeer. - Dan zullen wij u niet langer plagen, zei Constance. En het was of ieder oogenblik een grootere dwang kwam tusschen hunne woorden. Addy, teleurgesteld, was gegaan, stilletjes. Na een pooze nam Brauws afscheid, onhandig en bijna | |
[pagina 93]
| |
ruw. Toen zij alleen waren, zagen Constance en Van der Welcke elkaâr een oogenblik aan. Van der Welcke schudde zijn hoofd. - De vent is gek, zeide hij. Altijd geweest, maar na in Amerika proletariër te zijn geworden, is hij stapelgek. Hij was gisteren zoo leuk om met die kachel te komen. Hij is hartelijk, hij heeft iets vriendschappelijks. Maar hij is gek. Dan dineert Vreeswijck hier toch vrij wat gezelliger. We zullen hèm maar niet meer vragen... vindt je wel, Constance. De vent is heusch gek, en daarbij, hij kan niet praten, en hij is eigenlijk onbeschoft en lomp, met zijn getitelde kapitalisten. En ik maak je eigenlijk mijn excuzes, dat ik die raren snaak aan je tafel heb gebracht. - Hij is anders dan anderen, zeide zij; maar ik geloof, dat hij, hoe hij ook van je verschilt, sympathiek voor je voelt. Hij werd ongeduldig. - Jullie vrouwen zijn toch onmogelijk! viel hij uit. Als ik nu ooit had kunnen dènken, dat jij nog een verontschuldigend woord voor Brauws had kunnen vinden!! Ik was integendeel al bang, dat je me met verwijtingen zoû overstelpen, en me onder het oog zoû brengen, dat, als we dan niemand zagen, je ook geen | |
[pagina 94]
| |
socialistischen vriend van me ontvangen woû... Maar jullie zijn nooit te begrijpen! Hij was ontevreden, uit zijn humeur, om Brauws, om dat gesprek met horten en stooten, en zijn toon hitste als het ware Constance tot een scène. Zij sloeg kalm hare oogen naar hem op en zij zeide, zoo eenvoudig zacht en rustig, dat hare stem hem niet als de hare tegenover hem toeklonk: - Henri, die Brauws is een man, en daarbij een bizondere man: dat is dus genoeg om een vrouw een oogenblik te boeien. - Nou, vraag hem dan voor mijn part iederen dag. - Ik heb hem niet gevraagd. - Neen, IK natuurlijk! - Laat ons niet kibbelen, Henri. Je vriend Brauws heeft zichzelven gevraagd. Maar als je hem liever niet meer hier ziet... dan zullen wij hem niet meer aanmoedigen, en dan blijft hij van zelf immers weg... Hare zachte woorden, die hij niet begreep, ontstemden hem zeer, en, uit zijn humeur, ging hij naar boven, ontkleedde hij zich driftig en wierp zich op bed. - En hij zoû waarachtig nog Addy in de war maken ook, met die rare ideeën, mopperde hij, en gooide zich op een oor. |
|