De boeken der kleine zielen (4 delen)
(1901-1903)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 194]
| |
Marianne begon plotseling te snikken. De kamer was geheel overhoop, omdat Emilie verzamelde wat het hare was en het behangselpapier kwam met vreemde, frissche onverschoten vierkante plekken te voorschijn. - Waarom trouw je ook dien akeligen jongen! riep Marianne snikkende uit. Wij waren zoo pleizierig te zamen, wij leefden met elkaâr... Als je trouwt heb ik niemand meer en het kan me niet schelen op nieuw mijn kamer te arrangeeren. Emilie had een vagen blik van te staren in een vage toekomst. - Kom Marianne - ik blijf in Den Haag... - Neen, ik heb je al verloren! snikte Marianne driftig voort. Wat heb je in dien jongen gezien, wat heb je in dien jongen gezien? Zij omhelsde hare zuster woest tegen zich aan en dwong: - Zeg het dan... Wat heb je in dien jongen gezien? - In... Eduard? Ik hoû van hem... - Zoo? zei Marianne. Is het dan dàt alleen maar... hoûen van een man... liefde... Een meid kwam binnen. - Freule, daar is een koffer uit Brussel... met uw japonnen. Mevrouw vraagt of die | |
[pagina 195]
| |
dadelijk naar boven kan worden gebracht, om geen rommel beneden te hebben. - Ja, breng maar boven. Marianne was zenuwachtig in een stoel gezonken, sloot de oogen. Zij was zeer zenuwachtig, terwijl Emilie vreemd kalm doozen, portretten, bibelots schikte bij elkaâr. - Emilie, zei Marianne gelaten; wat maak je een rommel! - Wacht maar... ik neem alles weg. - Ja juist... dat is het... alles gaat weg, alles gaat weg! - Marianne, toe, hoû je toch goed. Twee meiden zeulden een koffer aan. - Waar, freule? - Laat maar op de gang. Bertha kwam boven. - Dadelijk uitpakken, Emilie, anders kreukt het... - Zoû dat mijn bruidsjapon zijn? - Ik denk het van wel... - Dan maar op mijn bed. - Neen hangen, in mijn garderobe... De meiden openden den koffer; haalden doozen te voorschijn... Een derde meid kwam aan. - Een kwitantie van Van der Laan, mevrouw. | |
[pagina 196]
| |
- Marianne, daar is mijn sleutelmandje: betaal even... Zes-enzestig gulden. De twee studenten kwamen boven. - Ongezellige boel tegenwoordig, zei Frans. Je vindt nooit iemand in den salon, als je thuis komt. Het is òf partij, òf rommel. - God, wat ziet jullie kamer er uit! - Wacht, wil ik meê uitpakken? - Mevrouw, ik versta niets van wat de baboe zegt van de jonge mevrouw... - Mau apa, Alima? - Njonja moeda vraagt of njonja besar even boven komt, zei de baboe in het Maleisch. - Ja, ik kom dadelijk. - Wat doen jullie hier? riep Marietje aan de deur. Mama, is Emilie's japon gekomen? Mag ik zien? - Mevrouw, daar is de oude mevrouw en mevrouw Van der Welcke... Vragen of de dames in den salon wachten? - Oma! gilde Frans naar beneden. - Wacht, zei Henri, de trap afrennende. Ik zal oma en tante halen... Marianne begon te snikken. - Mijn God, wat is er nu, Marianne? riep Bertha. - Ik word gek! riep Marianne. | |
[pagina 197]
| |
Emilie zoende haar. De oude mevrouw Van Lowe kwam langzaam de trap op, galant geleid door haar kleinzoon, tegemoet gekomen door haar anderen kleinzoon. - Oma, de bruidsjapon van Emilie is gekomen en ze moet hem passen! riep Marietje opgewonden. - Ben ik niet te veel? vroeg Constance. - Neen, Constance! riep Bertha. Zeker niet. Kom binnen. Van boudoir en slaapkamer stonden alle deuren open. Louise was binnengekomen - meestal hield zij zich buiten de druktes - en zij plooide met Bertha en de kamenier de witte japon uit, die de geheele kamer plotseling vulde met een sneeuwschitterende blankheid... - Wat is er, baboe? vroeg mevrouw Van Lowe. - Njonja moeda vraagt of njonja besar even boven komt, herhaalde de baboe. Maar als de Kandjeng njonja besar misschien zoû kunnen komen... voegde zij er aan toe, de titels op elkaâr stapelend uit eerbied voor de oude mevrouw, die de njonja besar Bogor was geweest. - Dan zal ik maar even gaan, zei de oude mevrouw. Constance, kom je meê... | |
[pagina 198]
| |
Heel langzaam, een beetje moê van de trappen, ging de oude mevrouw de treden op, hare hand aan de leuning. Constance volgde haar. Op de bovenverdieping tochtte het met plotselinge waai; deuren sloegen. - Baboe... staat er een venster open? De baboe liep onbenullig rond, nog niet wetende van Hollandsche deuren en vensters. In een zitkamer was Francis, Otto's vrouw, met de twee kinderen. - Maar Francis, heb je het raam open! - O, grootmama, ik stikte! - Baboe, doe dadelijk het raam dicht! Francis, hoe is het mogelijk... - Kan niet, Kandjeng! zuchtte de baboe, met de kracht van een mug drukkende op de knoppen van het solide Hollandsche venster. Constance hielp haar, drukte het venster neér. - Hier is tante Constance, die komt kennis met je maken, Francis... Maar Francis, ben je in sarong en kabaai! - Mag dat niet, oma... Dag tante. - Kind, hoe ben je in vier jaar zoo ver-Indiescht! riep de oude mevrouw zoo boos, als Constance haar zich niet herinnerde. Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk! Ben je Hol- | |
[pagina 199]
| |
land vergeten? In Maart, het raam open, in een vliegende tocht, met je twee kinderen, jij in sarong en kabaai en Huig in een hemdje. Wil je jezelve en de kinderen vermoorden? Baboe, trek sinjo een baadje aan! Francis, Francis, ik ben jaren in Indië geweest, maar ik was zelfs in Indië bijna altijd gekleed, en toen ik in Holland terugkwam, was ik Holland niet zoo vergeten, als jij, een geheel Hollandsch vrouwtje, in vier jaren vergeten bent! De oude vrouw had al zelve het kind op den schoot genomen en kleedde het warmer. - Grootmama, wat brom je... Zeg liever eens aan de keukenmeid, dat ze de boeboer van Ottelientje beter maakt; die stijfsel kan het kind niet eten... En ze heeft aan baboe verteld, dat ze geen tijd had andere te maken... Het heele huis is dol, omdat Emilie trouwt. We kunnen heusch niet blijven, bij papa en mama, hier op die bovenverdieping. - Francis, verkleed je eerst: anders word ik ernstig boos... - Allah dan toch, grootmama! riep Francis geërgerd, maar toen Constance haar ook raadde, wierp zij een peignoir over haar sarong en kabaai heen, en bleef zoo, de bloote voeten in muiltjes. | |
[pagina 200]
| |
- Geen wonder als je altijd ziek bent! bromde grootmama, nog bezig met het kind, - Ach, tante Constance, kan u niet even naar de keuken gaan en aan de keukenmeid zeggen, dat Ottelientje andere boeboer moet hebben... - Lieve Francis, lachte Constance; de keukenmeid heeft mij nog nooit gezien, en ik haar niet en als ik in haar keuken kwam en over die boeboer sprak, zoû ze mij gedecideerd de deur wijzen... - Wat een boel dan toch hier in Holland! riep Francis. Mijn kind gaat dood van den honger! - Ik wil wel even naar mama gaan... - Ja, toe, wil u? Constance ging. In het boudoir stond voor een grooten spiegel Emilie in haar bruidsjapon. Het zware witte satijn verpletterde haar, stond haar hard en wreed, nu zij ongekapt was, er moê en bleek uitzag... - Het lijf zit slecht... Het moet in Godsnaam terug naar Brussel, zei Bertha. - Ellèndig! zei Emilie en het woord was bijna een vloek tusschen hare lippen. - Marianne, schrijf jij den brief er bij... Ik zal er de spelden bijsteken... Of neen ik | |
[pagina 201]
| |
zal liever zelf schrijven... Constance, zie toch eens! - Het plooit hier, zei Constance. Maar het is niet erg... Durf je het niet hier laten veranderen? - Daar betaal ik nu waarachtig... begon Bertha, maar zij hield zich in en zeide niet hoeveel... En dan zit het nog slecht! - Bertha, Francis zendt me naar je... - Waarom? - Er is een kleine moeilijkheid met de boeboer van Ottelientje. - Ik kom, zei Bertha doodmoê. De kamenier, den sleep van Emilie in de handen, volgde haar in de slaapkamer; Marianne en Constance bleven alleen. Constance zag, dat Marianne schreide. - Wat is er, kind? - O, tante... - Wat is er? - Is het leven heusch waard, zoo veel drukte en omslag te maken! Trouwen, je boel verhuizen, dansen, diners geven, soirées, japonnen bestellen, die slecht zitten en honderden kosten, ziek zijn, kinderen hebben, boeboer eten... tante is het heusch alles de moeite waard? - Kind, het is of ik Paul hoor! | |
[pagina 202]
| |
- O, neen, ik heb Pauls welsprekendheid niet. Maar ik stik er in, het zit me tot hier en ik voel me dood-, dood-, dood-ongelukkig! - Marianne! Het jonge meisje, plotseling, barstte in een zenuwsnikken uit en wierp zich in de armen van Constance. Om haar heen was de kamer éen rommel, de deuren stonden open... - Marianne, ik zal de deuren sluiten... - Neen, tante, laat maar en blijf even bij mij! Ik kan niet meer, ik kan niet meer! Ik ben zoo moê van dien omslag, van die noodelooze drukte, van die soirée gisteren, van die tableaux-vivants, van die nijdigheden van Floortje, van die hatelijkheden van tante Adolfine, ik ben moê, moê, moê van alles... Ik kan niet meer, tante... Ik hoû zoo veel van Emilie, altijd zijn we samen geweest, het was zoo lief, zoo gezellig... en nu, in eens, trouwt ze, met dien lammen jongen, en nu neemt ze haar aquarellen weg, en nu is het gedaan, en nu is àlles weg, nu is alles weg! En Henri, hij is er ook zoo akelig om; hij houdt net als ik dol van Emilie en begrijpt ook niet, waarom ze het doet... Ze heeft het hier goed, papa en mama en iedereen houdt van haar, we hadden zoo een lief leventje, al was het wat | |
[pagina 203]
| |
druk en al hoû ik niet van dat eeuwige uitgaan, maar nu, nu is alles weg, nu is àlles weg! Ik heb gisteren met Henri zitten huilen, en op de soirée moesten wij vroolijk zijn en iedereen dacht, dat hij vroolijk was, de vroolijke student, en de jongen was er zoo treurig om, en gisteren moest ik in dat tableau-vivant meêdoen, en Floortje was allerhatelijkst en Henri met Frans haddenimmers een dialoog, en de jongen kon niet en ik vroeg u, tante, waarom toch, waarom toch al die ellende, als we zoo pret-tig samen waren! En waarom trouwt Emilie nu met dien lammen jongen, met dien lammen jongen! Zij balde hare vuisten en, door haar snikken, begon zij in eens luidkeels te lachen. - Ach tante... ha-ha...! ach tante...! Let er toch niet op, wat ik zeg! Ik ben dol, ik ben dol, maar ze maken me ook dol: mama, de jongens, de meiden, de baboe, Francis en de kinderen: het is altijd net een draaimolen? Ha-ha... heeft u ooit zoo een drukte gezien als bij ons in huis... Zij snikte nu en lachte tegelijkertijd en plotseling bedacht zij, dat zij zich te veel had geuit tegen een vreemde tante en dat mama niet hield van die spontane ontboezemingen | |
[pagina 204]
| |
tegen vreemden - en, omdat zij zich herstellen wilde, vroeg zij, in eens deftiger: - Heeft u zich gisteren nog al geamuzeerd, tante Constance? - Ja Marianne, ik vond het heel prettig zoo bij jullie allen terug te zijn... - Vindt u Brussel niet prettiger dan Den Haag? - Wij hadden het zoo stil in Brussel, den laatsten tijd... - Rome, dat zoû ik wel gaarne willen zien... - Ja, Rome is heel mooi... Nu zwegen zij stil en zij voelden beiden, dat verledene dingen haar scheidden, de nieuwe, vreemde tante, die terug was gekomen, uit het verleden, en het jonge meisje, dat plotseling bang was er voor. En zonder dat Marianne begreep, waarom, smachtte zij dwars door die schichtige vrees heen: - O... een geluk... een groot geluk... dat me heelemaal vult!! Geen diners meer en japonnen en omslag om niets, maar... een geluk... een groot geluk...!! Zij voelde zoo vreemd, duizelig... maar zij vond nog kracht om te zeggen: - Het is jammer, dat u zoo lang van ons weg is geweest... Wij zouden àltijd veel van | |
[pagina 205]
| |
u... en oom... gehouden hebben... maar nu... zijn u beiden... nog zoo vreemd... voor ons allen... - Ja... antwoordde Constance, heel moê, en zij begreep niet waarom zij zich plotseling heel treurig voelde - alsof het toch... voor allerlei dingen... niet goed was geweest, dat zij terug was gekomen - en als zoû zij een vreemde blijven, altijd, ook al voelde zij het groote gevoel, voor wie waren de haren, verwant... - ...Een geluk... een groot geluk! verlangde Marianne nog, zachtjes, en zij perste met de handen haar borst, als benauwd van hare vreemde smachting... |
|