spot... Waarheen? En hoè weg? Zoo de Senaat weêrstond? Maar bij massa zoû zij vermoord dan worden, onder de strakke oogen des keizers... Nóoit hebben zij Antoninus zoo gezien... Zoo koud, zoo idool, zoo toornig! Waarheen? Hoè weg?! En Alexander, op het Palatium!
- Moeza zal waken!
- Wij gaan niet ver, wij gaan niet ver weg!!
- Ik blijf even buiten de poorten...
- Stil! Ik vermom me: ik blijf in Rome...
Maar het zijn hovelingen, die komen spotten:
- Clarissime, ik heb een giraffe voor u: wil u wegreizen op een giraffe??
- Misschien staat de opper-offerpriester u een os wel af, of anders een span schapen voor uw reiskarretje?
De Praetorianen, spotgrijnzend, staan roerloos, maar een àngst rilt door de waardigheid der senatoren... Zij vlieden de eucalyptuslanen af, zij struikelen, zij vallen in hun verwarde toga's; zij roepen buiten de wallen en grachten van het zomerpaleis:
- Heu! Hei! Hier! Wie heeft een kameel? Wie een muilezel?
Landlieden, lastdragers stroomen daar toe.
- Vijftig sestertiën voor een muilezel! Honderd! Twee honderd! Op een wijnkar, goed, op een wijnkar! Twee flinke lastdragers voor mij! Als ik maar weg kom: hier kerels: draàg me! Een ton? Een leêge ton?? Kan je er wielen aan maken? Twee honden er voor? Mij wel! Als ik maar wèg kom: hònderd sestertiën! Als ik maar wèg kom...
In de brandende hitte, daar buiten, in een opgestuivel van stof, is een geroep, een geschreeuw, een geschacher, om welk vehikel ook... Aan de poort bulderlachen de Praetorianen: de centurionen, met hun commando-stemmen als koperen klaroenen, wenschen daverend na:
- Heil! Heil, Patres Conscripti, heìl op uw aanstaande reize!