En zoo ga dan nu deze nieuwe Uitgave, die de gansche dichterlijke Nalatenschap van Da Costa, beide in zijne uitgegevene en nog onuitgegevene Gedichten, kompleet bevatten zal, haren weg! Zij verrijke de Boekverzameling van allen, die het wèl meenen met de Vaderlandsche Letteren en Schoone Kunst! Maar zij vinde niet dáár alleen hare plaats: zij worde opgenomen in de hoofden en harten van alle kinderen onzes Volks, die vatbaar zijn om door den klank der dichterlijke luit niet alleen bekoord, gestreeld en geboeid, maar ook bezield, veredeld, geheiligd te worden. Zoo blijve Da Costa voor ons volk niet alleen een Zanger bij uitnemendheid, maar losse de bewondering en waardering van de eenige gave, hem geschonken, zich op - ik gebruik voor dien wensch hem betreffende, en in zijnen geest geuit, zijne eigene woorden - ‘in de kennis en aanbidding van Hem, die gekend en geëerd wil worden in Zijne werken en in de werken van Zijne werken!’
Amsterdam,
30 Junij 1861.
J.P. Hasebroek.