Zingzang
(1866)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
[pagina 135]
| |
u- wer lief- de ze- gen Wordt
vruch- te- loos ge- tracht En ge-
smacht... En ge- smacht... O wees als schoon ge-
pre- zen, Doch te-vens als tee-der, kind! Wat
baat, be-mind te we- zen, Wan-neer men niet we-der-
mint?
| |
[pagina 136]
| |
2.[regelnummer]
Gelijk een straal der zonne
Den beemd met loof versiert,
Zoo welt er eene bronne
Der allergrootste wonne,
Waar men uw bijzijn viert.
Bij 't vormen uwer leden
Kon meer bevalligheden
De Schepper niet besteden,
Zoo fluistert iedereen
Om u heen...
O wees als schoon geprezen, enz.
3.[regelnummer]
Als wij u niet ontwaren,
Wanneer, ten dans bereid,
De paren zich vergâren,
O dan is heengevaren
Ons aller vroolijkheid.
Maar niemand is er treurig,
En 't veld is eens zoo kleurig,
De dreve is eens zoo geurig,
Als gij er bloembekranst
Met ons danst...
O wees als schoon geprezen, enz.
4.[regelnummer]
De duive is heengetogen,
Die u zoo duurbaar was,
Den duiver toegevlogen,
In wiens wellustige oogen
| |
[pagina 137]
| |
Ze zoete minne las.
Dat voorbeeld moge u leeren,
De liefde niet te weren,
Want haar genot ontberen
Is meer dan hellesmart
Voor het hart...
O wees als schoon geprezen,
Doch tevens als teeder, kind!
Wat baat, bemind te wezen,
Wanneer men niet wedermint?
(Jacques Jasmin, Françouneto.) |
|