Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] Mary. O moge steeds frisch loover hier Den heuveltop begroeien, De zoom met bloemen zijn gesmukt, De beke helder vloeien! Hier schijne de zomerzon vooreerst En blijve ze 't langste gloeien... Hier zag ik voor den laatsten keer Mijn Hooglandsch meisje, Mary! Wat bloeiden lief de groene berk En blanke hagedoren! In hunne geurige schaduw zat Ik naast mijne uitverkoren'. De guldene uren vloden heen Doch gingen niet verloren... Als licht en leven was mij dier Mijn Hooglandsch meisje, Mary! [pagina 265] [p. 265] Ik sloot haar in mijne armen vast En zoende haar zoo teeder! Wij zwoeren schreiend tot elkaar: Weldra zien wij ons weder! Helaas! des doods ontijdige vorst Sloeg de arme bloeme neder... Nu sluimert onder 't groene gras Mijn Hooglandsch meisje, Mary! Nu zijn de rozenlippen bleek, Wier zeet ik dikwijls smaakte; Gesloten is het stralende oog, Wiens blik me zalig maakte; In stof vergaat het warme hart, Dat immer voor mij blaakte... In mijnen boezem leeft gij, ach! Mijn Hooglandsch meisje, Mary! Vorige Volgende