Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Arme moeder. Daar zit ze weer, de weduwvrouw, Vóór God geknield, het hart vol rouw, Verslonden in gebeden... Wat klopt haar boezem snel en bang, Haar biggelen tranen langs de wang - Zij heeft zooveel geleden! Eens was haar nederig huisgezin Een heiligdom der vreugd en min. Haar eega was een brave. Maar ach! daar kwam de ziekte in 't land, En greep hem aan met koude hand En sleepte hem ten grave. [pagina 33] [p. 33] Doch viel die slag haar zwaar en wreed, Vertroosting vond zij in haar leed Bij 't zestal lieve kleenen. Zij deelde in hunne vreugden mee... O wee! daar nam de dood er twee, En grijnsde bij haar weenen. Nu bleven haar een jongsken bij Drie hupsche meiskens aan de zij', En, op de knien gezegen: Och Heer, die mijne tranen ziet, Zoo bad zij, vorder deze niet, Laat u mijn leed bewegen! Maar neen, 't gebed werd niet verhoord. Daar zat ze weer, het hart doorboord, Bij 's jongskens ziekbed neder. Het kwijnde langzaam weg en gaf Het afgemarteld lijf aan 't graf, De ziele Gode weder. En weder bad zij: Heb ik thans, O God, den kelk der smarte gansch Geledigd tot den gronde? - Ach neen! haar lijden was niet uit... Daar klepte voor hare oudste spruit De bittere stervensstonde. [pagina 34] [p. 34] En de arme moeder steende weer: Ik heb er nu nog twee, o Heer! Zult gij mij die ontrukken? - Helaas! er hielp geen stenen aan... Zij zag nog eens een kind vergaan, En reet zich 't hart aan stukken. Nu blijft er harer huwlijkskroon Nog eene dochter, zoet en schoon - Wees, Heere, haar behoeder! Och! sla den doodesengel blind, En gun haar dierbaar eenig kind Der wreed beproefde moeder! Vorige Volgende