Taal en onderwijs in Noord-Limburg in de Franse tijd (1794-1814)
(1998)–Georg Cornelissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||
Taal en onderwijs in Noord-Limburg in de Franse tijd (1794-1814)Ga naar eind*An die Edle wel gebohrne heeren van het Colecie en die stat gelder Deze anonieme brief werd geschreven door een Pruisische onderdaan (Hauptstaatsarchiv Düsseldorf <HSTAD>, Geldern, Justizhof, II, 10, fol. 97). De | ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
schrijver dezes was een gegoede boer uit het ambt Kessel d.w.z. uit de streek op de linkeroever van de Maas tussen Venray en Kessel, in het noorden van de tegenwoordige provincie Limburg dus. De brief was bestemd voor de provinciale regering die gezeteld was in het stadje Gelder (zie kaartjes 1 en 2). De keurvorst van Brandenburg en zijn opvolger, de koning van Pruisen hadden in de 17de en 18de eeuw drie territoria aan de Maas en de Nederrijn verworven, het hertogdom Kleef, het vorstendom Meurs (Moers) en Oppergelder of tenminste een gedeelte van dit hertogdom. Want in 1713 werd Oppergelder (het ‘Overquartier’ van Gelderland) verdeeld over drieën. Het noordelijke gedeelte werd Pruisisch: het reeds genoemde ambt Kessel en het gebied ten oosten van de Maas (Middelaar, Kevelaer, het nieuwe hoofdstadje Gelder, Velden, Viersen). Venlo werd een Staatse - dus Nederlandse - stad, terwijl de zuidelijke plaatsen, onder meer Weert en de oude provinciale hoofdstad Roermond ingelijfd werden bij de Oostenrijkse Nederlanden. Dat betekende echter gewoon dat ze Zuid-Nederlands bleven want Oppergelder maakte eerder deel uit van de Spaanse landen (zie Jappe Alberts 1974).
In de noordwestelijke hoek van het Pruisische hertogdom Kleef lagen Mook, Ottersum, Gennep en - aan de linkeroever van de Maas - Oeffelt.
Op het congres van Wenen (1815) werd de befaamde grens getrokken binnen een afstand van duizend (ofwel achthonderd) Rijnlandse roeden tot de Maas. De Oppergeldersen en Kleefsen ten westen van die grens werden op die manier Nederlanders, de mensen aan de overkant kwamen - opnieuw - bij ‘Pruse’ terecht (zie Venner 1981).
In dit opstel wordt gedoeld op de in de 18de eeuw Pruisische en vanaf 1815 Limburgse (Nederlandse) plaatsen, het nu Noord-Brabantse Oeffelt blijft buiten beschouwing. Centraal staat het Franse tijdperk tussen 1794 en 1814. Voor een | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
taalhistoricus is dat een bijzonder boeiende periode omdat toen naast de autochtone schrijftaal - het Nederlands - het Frans en het Duits in zwang kwamen. | ||||||||||
1.1 Een taalkaartDe kaart ‘Zweisprachigkeit am Niederrhein (1794)’ laat zien dat de Maas-Rijnlandse provincies van de Pruisische koning helemaal geen homogeen taalgebied vormden aan het einde van het ancien régime.Ga naar eind1)) In Meurs (areaal VII) werd alleen de Duitse schrijftaal gebruikt, terwijl er binnen het hertogdom Kleef gebieden waren die ook al het Nederlands hadden opgegeven (areaal VI), en elders werden de twee talen naast elkaar gebezigd. De hoofdstad Kleef was een tweetalige stad bij uitstek. Tussen de drie Pruisische provincies in lag het ambt Rheinberg, een exclave van het keurvorstendom Keulen. De teruggang van het Nederlands was hier al ver gevorderd. | ||||||||||
1.2 OppergelderVóór de komst van de Franse troepen werd het Nederlands terecht ‘langue nationale’ of ‘Moederlyke tael’ genoemd.Ga naar eind2)) De autochtone taal werd gesteund door de kerk, ze was de dominerende ambtelijke taal al werd door sommige instellingen ook het Hoogduits gebruikt. De Gelderse taalgeschiedenis in de 18de eeuw kenmerkte zich door twee tendenties. Er ontbraken verreikende pogingen door de Pruisische overheid om een echt taalbeleid te voeren. Ten tweede slaagden de katholieke Geldersen erin om ‘hun’ taal te gebruiken als middel tegen mogelijke Pruisische en protestantse hervormingen. | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
Kaart 1
| ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
Maar toch waren er Gelderlanders, vooral op de rechteroever van de Maas die beide talen beheersten, ambtenaren, geletterden, ‘Schreibprofis’. Het Duits was verder omwille van de nabijheid van de Duitstalige territoria Gulik en Keulen bekend in de Oppergelderse plaatsen in het zuidoostelijke grensgebied (onder meer in Viersen). Als domeinen van het Duits kunnen worden beschouwd sommige overheidsorganen en de twee protestantse gemeenten binnen de stad Gelder. Vandaar de tweedeling van het Pruisische Oppergelder op de taalkaart: een min of meer eentalig westen (areaal I) en een door het Nederlands nog steeds gedomineerd oosten met het Duits als tweede taal (areaal II). Als grens tussen de arealen I en II werd de Maas gekozen. Dat gebeurde vanwege kartografische duidelijkheid, de kaart schematiseert dus. Met uitzondering van de zuidoostelijke plaatsen mag men gerust stellen dat de Gelderse dorpen Middelaar of Kevelaer net zo Nederlandstalig waren als Wanssum of Sevenum.
Dat er in de scholen van het ambt Kessel inderdaad geen Duitse lessen werden gegeven blijkt uit de anonieme brief. De schrijver reageerde toen op een enquête ‘naer de kinderschoolen’ zoals hij het noemde, gehouden rond de jaarwisseling 1779/80 door het Hof van Justitie van Pruisisch Gelderland. De plaatselijke autoriteiten moesten verslag uitbrengen, de drossaard van Horst antwoordde bijvoorbeeld met betrekking tot de twee onderwijzers van Horst en Meterick (bij Horst): ‘vereyscht wel te connen spellen, lesen en(de) schryven, besonderlyck de Nederlandsche tael, wie oock ervaren in de cyffer konst’ (uit van Rensch 1975).
De ‘Nederlandsche tael’ is onder meer terug te vinden in het dagboek van Simon Teewen, schoolmeester in Blerick. Een proefje: ‘Anno 1792 Den 17 Discember hebben die france Dragonders het Dorp Blerick onder Contributie gesad en Zijn (daar) bliven Liggen tot Laste Van die gemind tot den 4 feb: Doen Zyn Die france troppe genaamt patriotten hier in die quarteeren gekomen tot Laste Van alle Menschen en den 12 feb: 1793 hebben Zy het fort S: Michyel in genomen Sonder | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
Eenen Schut daar op te Doon’ (Gemeentearchief Venlo OV 2, Personalia 161 <Teewen, Blerick>). Teewen afkomstig uit Tegelen, gaf in Blerick onderricht tussen 1769 en 1800 (zie Klerken 1991: 17, 19).
Behalve de dorpsscholen was er nog een Latijnse school in Venray. Toen in het jaar 1785 het ‘Reglement voor de Latynsche Schoolen in het Puissisch Gelderland’ werd ingevoerd hield dit een uitbreiding van het lesrooster in, het nieuwe vak ‘Hoogsduits’ moest erbij komen. Maar meteen werden uitzonderingen gemaakt, in Venray werd geen Duits aangeboden, de vernieuwing gold uiteindelijk alleen voor de Latijnse school in de stad Gelder.
Reeds herhaaldelijk werd het Blerickse stuk van 1747 aangehaald.Ga naar eind3)) Naar aanleiding van de dood van de plaatselijke schoolmeester schreven de heren en schepenen van Blerick destijds in een verzoekschrift dat de toekomstige onderwijzer ‘soo wel het Hoogh- als het Nederduytsch wel verstaen, en tot beydes eene goede en schoone handt te schryven’ moest hebben. Deze formulering had waarschijnlijk maar weinig te maken met de realiteit van het dorpsonderwijs in Blerick, zowel vóór als ná 1747. Een voor de hand liggende verklaring voor de vermelding van het Duits is dat de schrijvers naar de gunst van de Pruisisch-Duitse ambtenaren in Gelder wilden dingen. In 1747 was het onderwijsbeleid namelijk nog taak van de Commissio Regia waarin vertegenwoordigers van de koning zaten. Later werd het schoolwezen overgeheveld naar het Hof van Justitie dat zelf Nederlandstalig was. De heren en schepenen van Blerick wilden Herman Wolters als schoolmeester hebben die op dit ogenblik schrijver van de schepenbank was en daarom ervaring had in het schrijven van stukken in beide talen. De tekst van 1747 was misschien speciaal op hem afgestemd en uiteindelijk werd hij inderdaad benoemd. Het Hof van Justitie stelde naar ons weten geen pogingen in het werk om het Duits als taal van het plattelandsonderwijs in het Pruisische Gelderland te | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
vestigen. Wie schrijven en lezen leerde kwam in aanraking met het Nederlands al stelde Peter Heinrich (von) Coninx, de auteur van het genoemde reglement voor om het Duits tenminste in het kader van het voortgezet onderwijs te introduceren: ‘De kennis der Hoogduitsche Spraek is in deeze zyne Konl: Majts Landen van't allergrootste nut; en men behoeft niet te vreezen, dat de jonkheid met het leeren van dezelve tael eenen tyd zal verliezen, die zy nuttelyker aen't Latyn of andere taelen zoude konnen besteeden: gelet men dagelyks gelegentheden aentreft, alwaer zy noodzaekelyk is; daermen (!) in zyn leven veel minder gelegentheeden heeft de kennis der vreemde taelen te doen gelden’ (Reglement 1785: 121/122). | ||||||||||
1.3 Het hertogdom KleefDe kans om op school het Duits tegen te komen was in het tweetalige hertogdom Kleef groter dan in Oppergelder, vooral in de protestantse scholen die in het Pruisische Gelderland helemaal niet bestonden - op één uitzondering na (in de stad Gelder). In het Kleefse Gennep existeerden een katholiek en een protestants schooltje naast elkaar. Tussen (ca.) 1792 en 1795 was Conrad König protestantse schoolmeester in Gennep, afkomstig uit Hessen (in Duitsland), in het vervolg onderwijzer in Büderich (bij Wesel) en vanaf 1798 in Rees. Vóór zijn Gennepse tijd had hij twee jaar een opleiding gevolgd op het Kleefse schoolseminarium in Wesel (HSTAD, Kleve-Mark Akten 1368, fol. 426). Hij was vanzelfsprekend in staat om Duits te geven. Een van zijn opvolgers, F. Th. Wardenberg, had in de Franse tijd de leiding van de cursussen voor de onderwijzers in het kanton Kranenburg (zie Brepoels 1975: 55). En daar kwam -naast Nederlands en Frans - Duits aan bod. Voor de protestantse scholen in het hertogdom Kleef stonden bovendien Duitse schoolboeken ter beschikking uitgegeven door de kerk. Toen de reeds genoemde Conrad König verbonden was aan de school in het Kleefse Rees gaf hij op dat zijn leerlingen onder meer ‘das clevische ABC Buch’ en het ‘clevische Lesebuch’ gebruikten (HSTAD, Kleve-Mark Akten 1368, fol. 432). | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
2.1 Politieke en taalkundige veranderingenNa een kort Frans intermezzo rond de jaarwisseling 1792/93 (zie het verslag van meester Teewen) werd het gebied in 1794 door Franse troepen veroverd tot aan de Rijn. In de jaren 1795 en 1797 deden Pruisen en Oostenrijk afstand van hun territoria ten westen van de Rijn. Het Maas-Nederrijn-gebied werd vanaf 1798 als deel van de Franse republiek en later van het Franse keizerrijk behandeld en bleef tot 1814 onder Frans bestuur.
Al voor de eeuwwisseling begonnen de Fransen aan de integratie van het Maas-Rijn-gebied in de Franse staat. De oude territoriale grenzen verdwenen, de juridische en adminitratieve instellingen van de hertogdommen Kleef en Gelder werden opgeheven. Het gebied werd zoals elders in Frankrijk verdeeld in departementen. Het departement van de Roer had vier arrondissementen, Kleef in het noorden, voorts Krefeld, Aken en Keulen. Hoofd van het bestuur van het arrondissement was de onderprefect.
De oud-Kleefse en oud-Gelderse plaatsen waren verdeeld over vier van de kantons van het arrondissement Kleef. De dorpen aan de linkerkant van de Maas vormden het kanton Horst dat dus identiek was met het voormalige ambt Kessel (zie kaart 2). Mook, Middelaar, Ottersum en Gennep hoorden bij het kanton Kranenburg, Heijen, Afferden, Bergen en Well bij het kanton Goch, Arcen, Lom en Velden bij het kanton Wankum. | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
Kaart 2 (uit Cornelissen 1986, p. 35)
| ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
Er kwam ook een einde aan de oude indeling van de kerkprovincies nadat de Oppergelderse gelovigen sinds eeuwen bij het bisdom Roermond hadden gehoord en de Kleefse bij het aartsbisdom Keulen. Na het konkordaat (1801) werd het bisdom Aken opgericht, een echte Franse vernieuwing. Dit bisdom strekte zich uit vanuit Middelaar en Kleef in het noorden tot Kreuznach in het zuiden, de meeste parochies waren dus Duitstalig (kaart in Kleine atlas z.j.: 37).
Ambtelijke talen in het Franse gebied tussen Mook en Kessel waren het Frans en het Duits en - op lokaal niveau - het Nederlands (zie Cornelissen 1986: 120-128). Verfransing en verduitsing van het onderwijs waren in het vervolg de ingrijpende veranderingen.
In het jaar 1806 werd de keizerlijke catechismus ingevoerd - ook wel de ‘Napoleontische’ catechismus genoemd. Voor de gemeenten in het bisdom Aken was deze catechismus in het Duits gesteld, voor de 120 Nederlandstalige (of tweetalige) parochies binnen de grenzen van het bisdom stelde de bisschop echter een Nederlandse vertaling ter beschikking. Deze exemplaren werden overigens in Gelder bij Schaffrath gedrukt. Ze werden gestuurd naar de pastoors in het Maas-Nederrijn-gebied, sommige waren bestemd voor plaatsen in de arrondissements Krefeld en Aken (zie Merges 1977: 101-103)
De bisschoppelijke brieven die de pastoors vanuit Aken ontvingen en welker inhoud zij tijdens de mis aan de parochianen moesten doorgeven, waren in verschillende talen gesteld, in Latijn, Frans of Duits, soms kwamen er ook tweetalige stukken binnen. Ze waren op die manier voor de mensen in Noord-Limburg of aan de Nederrijn nauwelijks of niet te verstaan en dat betekende dat de plaatselijke pastoor de brieven al van tevoren moest vertalen of een uitlegging eraan toe moest voegen (zie Merges 1977: 99/100 en Munier 1981: 266/267). Dat waren tegelijk die methoden die de bisschop zelf wenste. Het is dus best | ||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||
mogelijk dat de gelovigen zo in aanraking kwamen met het Duits, zo bijvoorbeeld in december 1806 toen bisschop Berdolet de jonge mannen die in het keizerlijke leger dienst moesten doen aansporingen gaf: ‘Liebste junge Leute, denen ein so rühmliches Loos bestimmt ist, ihr werdet keinen Augenblick zögern, und durchdrungen von jenem tugendhaften Gefühle der Vaterlandsliebe, werdet ihr euch als eifrige Gefährten zeigen, um die Anstregungen des mächtigsten Kaisers der Welt zu unterstützen; ihr werdet ihm helfen Glück und Ruhe in den Choos (!) des so lange zerrütteten Europens zurück zu führen’ (uit Munier 1981: 263).
Misschien was de ‘Haß gegen die deutsche Sprache’ die na afloop van de Franse tijd geconstateerd werd te wijten aan het Franse bewind, en ook aan het kerkbewind. Duits was immers de taal van het bisdom Aken. De haat jegens de Duitse taal beschreef pastoor Vlecken, destijds ‘Pfarrer an der Cantonal Kirche zu Horst’ op 7 februari 1815 in een brief die hij naar Aken stuurde in verband met de herorganisatie van het onderwijs na afloop van de Franse tijd. Vlecken typeerde de bevolking van het kanton Horst op de volgende manier: ‘Es hängt ganz verpicht am Hergebrachten, die Sitten, Gebräuche und besonders die Sprache seiner Vorfahren /: die brabändische - jetzt auch die holländische -:/ sind ihm heilig und vorzüglich verehrungswürdig. Es hat, ich weiß nicht warum, einen förmlichen Haß gegen die deutsche Sprache. Selbst deutsche Gebethbücher (...) sind dem hiesigen Volke wegen Neologin oder Hetherodoxin verdächtig’ (HSTAD, Generalgouvernement des Nieder- und Mittelrheins <GNM> 1546, zonder paginering). | ||||||||||
2.2 Verfransing van het onderwijsIn de tijd van de Kleefse onderprefect J. Dorsch (1800-1804) werd voor het eerst een Frans schoolbeleid levensvatbaar, al had Dorsch maar weinig succes. Hij werd opgevolgd door K.L. van Keverberg (1804-1811) die op velerlei manier het onderwijs bevorderde. Hij verdeelde het arrondissement in schooldistricten en | ||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||
stelde inspecteurs aan, er werden ook plaatselijke schoolcomités benoemd. Voorts richtte Keverberg kantonnale cursussen op voor onderwijzers en in zijn tijd werden deze onderwijzers aan examens onderworpen door de ‘jury d'instruction’ in Kleef (zie Mücke z.j.: 107-110 en Zimmermann 1957: 66-68).
Een centraal element van het onderwijsbeleid was de invoering van de Franse taal die volgens een besluit voor de veroverde landen van 28 april 1798 de kinderen naast de landstaal aangeleerd moest worden. In het arrondissement Kleef verkondigde Keverberg dat vanaf 1 september 1809 geen onderwijzer zonder kennis van het Frans mocht doorgaan. En door een besluit van 14 december 1807 richtte hij kantonnale cursussen ‘d'instruction normale et de langue française’ in (zie Cornelissen 1986: 128-136).
Aan het einde van de Franse tijd (1814) waren er inderdaad Noord-Limburgse schoolmeesters die in staat waren om onderricht te geven in het Frans. Enkele voorbeelden:Ga naar eind4))
Johan Wellens (Middelaar), ca. 1790 in Middelaar geboren, sinds vanaf ca. 1807 onderwijzer, geëxamineerd door de Franse jury (dat hield een toets van de Franse taalkennis in), gaf in 1814 onderwijs ‘im holländischen und deutschen; worin er gleich stark ist’. Hij bleef onderwijzer in de Nederlandse tijd, leidde later kwekelingen op in zijn Middelaarse school en opende een kostschool (HSTAD, GNM 1550, fol. 38-40, citaat fol. 40 en Brepoels 1975: 124, 176, 291).
F. Th. Wardenberg (Gennep), ca. 1784 in Kleef geboren, opleiding op het ‘Clevisch Märkische Schullehrer Seminarium’ te Wesel, vanaf ca. 1804 protestants onderwijzer in Gennep. Hij was goedgekeurd door de Franse jury in Kleef, leidde de cursussen voor de onderwijzers van het kanton Kranenburg, gaf in 1814 les in Nederlands en Duits. Over hem werd geschreven: ‘Seine | ||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||
besondere Stärke ist in der deutschen Sprache’. Hij bleef in dienst tot 1828 toen hij benoemd werd tot gemeentesecretaris van Gennep (HSTAD, GNM 1550, fol. 26-29, citaat fol. 26 en Brepoels 1975: 55, 303).
Joseph Poell (Venray), ca. 1786 in Arcen geboren, vanaf 1807 meester van de jongensschool in Venray, onderwees volgens het verslag van de burgemeester ‘die Prinzipien der franzosische sprache’ en bovendien Nederlands en Duits. Poell schreef echter zelf dat hij de leerlingen ‘Deutsch und niederdeutsch’ aanleerde (HSTAD, GNM 1546).
Martin Beckers (Blitterswijck), ca. 1781 in Well geboren, vanaf 1813 onderwijzer in Blitterswijck, had eerder in Venlo twee jaar een Franstalige opleiding gevolgd, gaf in 1814 naast les in het Nederlands ‘ein wenig’ Duits, maar zijn sterkte was ‘in Die Fransosische Sprache’ (HSTAD, GNM 1546).
Arnold Kellenaers (Oirlo, Meerlo), ca. 1794 in Oirlo geboren, vanaf 1812 onderwijzer ter plaatse, later verbonden aan de school in het nabije Meerlo, gaf volgens de opgaven van de burgemeester drietalig onderwijs in Oirlo (Nederlands, Duits, Frans), maar Kellenaers legde zelf uit: ‘Jn diese oben benante Stunden werd nur allein das Holländische lesen schreiben und Buchstabiren gelehrt, was dem Deutsche Französische und rechnen betrift werd von den hiesige Bauern nicht gefordert’. In de Nederlandse tijd was Kellenaers een van de bekwaamste onderwijzers in Noord-Limburg, hij onderrichtte een aantal toekomstige onderwijzers in zijn school in Meerlo en hij was een van de twee hoofden van een 1826 gesticht gezelschap van Noord-Limburgse onderwijzers (HSTAD, GNM 1546 en Brepoels 1975: 126, 176).
Twee andere voorbeelden: | ||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||
Martin Ophey (Kevelaer), 1776 in Veert (vlak bij Gelder) geboren, was een buitengewoon bekwame schoolmeester, die 1806 blijkbaar drietalig onderwijs gaf: ‘Martin Ophey connoit parfaitement l'art d'instruire les enfans à lire et écrire les langues allemande, flammande et francaise, il connoit les premiéres regles de l'Arithmetique, et du calcul decimal, il connoit aussi systeme metrique des poids et mesures, il se donne beaucoup de peines à instruire les enfans, sa conduite est irreprochable’. Hij bleef ook na de Franse tijd schoolmeester in Kevelaer en gaf toen in 1830 een tweede onderwijzer werd benoemd nog les ‘im Holländischen und im Schönschreiben’ (zie Cornelissen 1986: 131, 156, 204, citaten p. 131, 156).
Mathijs Caris (Weert), ca. 1772 geboren, vanaf 1792 in Weert in dienst, gaf in 1822 Nederlandse en Franse lessen en gebruikte toen ‘voor het Fransch de spraakkunst naar het Vlaamsch van Des Roches en dergelijke’. Vier jaar later werd een opvolger aangesteld maar Caris bleef als leraar Frans aan de school in Weert verbonden (zie Henkens 1970: 187-189, 192, citaat p. 188). Weert maakte in de 18de eeuw deel uit van het Oostenrijks Overquartier van Gelderland en in de Franse tijd van het departement van de Nedermaas.
Medio 1807 moesten de onderwijzers van het arrondissement Kleef een examen afleggen. Slechts 24 van de 130 schoolmeesters bleken heel en al bekwaam te zijn, 15 werden er afgekeurd en 92 moesten het examen herhalen. De herhaling vond een half jaar later plaats, dit keer werden er 32 goedgekeurd. Wie voor dit examen slaagde had aan de Franse taaleisen voldaan (zie Zimmermann 1957: 66).Ga naar eind5)) De anderen moesten echter niet principieel ontslag nemen. Een van de minder geschikte onderwijzers was meester Nicolas Voss in Kessel bij Ottersum (tegenwoordig een Duitse plaats). Hij schreef in 1814: ‘Ueber die Prüfung von meine fähigkeit habe ich nichts erhalten, Sie haben ohne Zweifel gedacht auf solche schlechte stelle muß man keine Philosophen oder Weysgehren | ||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||
suchen’.Ga naar eind6)) Al was hij waarschijnlijk niet de Franse taal machtig op een niveau dat vereist werd, toch was hij (in 1814) blijkbaar in staat om brieven in het Duits te schrijven.
Door een lijst van 1812 worden we ervan op de hoogte gesteld in welke gemeenten van het arrondissement Kleef Franstalig onderwijs werd gegeven. Weliswaar werd toen alleen verslag gedaan per gemeente, niet voor iedere school apart (HSTAD, Roer-Departement 2705). Het vak Frans ontbrak toen helemaal in twee van de negen gemeenten van het kanton Horst, in Helden en Kessel (nu is weer het Noord-Limburgse Kessel bedoeld!). Onderwijzer in Kessel was al sinds 1782 Petrus Franciscus Joosten, geboren ca. 1763 in Helden (zie 2.3). In Helden waren er destijds twee scholen. Beide onderwijzers, Leonard Zelen en Johannes Joosten, waren geboren Heldenaren, geboren ca. 1764 resp. 1772 (zie 2.3). Deze Noord-Limburgse onderwijzers konden zich de Franse taal helemaal niet eigen maken. Anderen - bijvoorbeeld F.Th. Wardenberg in Gennep of M. Beckers in Blitterswijck - waren die taal op een voldoende manier machtig. Tot op welke hoogte de overige schoolmeesters het Frans beheersten kan men moeilijk beoordelen.
Naast de openbare dorpsscholen bestonden er in de Franse tijd talrijke bijzondere scholen en waren er vanzelfsprekend ook huisleraren. In het departement van de Roer werden in 1810 72 bijzondere scholen voor jongens en 28 voor meisjes geteld (zie Zimmermann 1957: 106). In het jaar 1814 hadden in het Noord-Limburgse Bergen sommige gezinnen een huisleraar aangesteld omdat er op dit ogenblik geen openbaar onderwijs was. Zijn leerlingen leerden Nederlands, Duits en Frans (HSTAD, GNM 1545).
Of de bekwame onderwijzers inderdaad Franse lessen gaven, hoeveel uren er per week aan dit vak besteed werden, hoeveel leerlingen deelnamen aan het | ||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||
Franstalig onderwijs weten we niet. Voor het stadje Wachtendonk (ten zuiden van Gelder) wordt opgegeven dat meester Fleuren vanaf 1809 deze taal aan de kinderen leerde en dat hij drie jaar later maar vier leerlingen Frans had (zie Cornelissen 1986: 132). We mogen vermoeden dat de verfransing van het openbaar onderwijs in Noord-Limburg nog niet ver gevorderd was toen 1814 een einde kwam aan de Franse periode. Het taalbeleid gericht op de invoering van de Franse taal in het onderwijs had alleen maar beperkt succes. | ||||||||||
2.3 Verduitsing van het onderwijsDe reeds genoemde onderwijzers Johan Wellens, F.Th. Wardenberg, Arnold Kellenaers of Joseph Poell waren na afloop van de Franse tijd in staat om hun leerlingen Duits aan te leren, naast de moedertaal en het Frans. Of ze dat ook deden is niet altijd duidelijk.
De enquête Sack levert materiaal op voor 30 Noord-Limburgse scholen, er ontbreken echter gegevens voor Wanssum, Ooijen, Leunen en Broekhuizen, in Bergen was de school in 1814 dicht. Belangrijk zijn de vragen 14 (‘In welchen Gegenständen unterrichtet der Schullehrer, und in welchem derselben besitzt er seine vorzügliche Stärke?’), 17 (leerboeken) en 15/16 die vaak - zoals gevraagd door de overheid - door de onderwijzer zelf beantwoord werden (lesrooster). Door de antwoorden van de burgemeester etc. en de opgaven en de geschriften van de onderwijzer met elkaar te vergelijken is het soms mogelijk om een blik te werpen achter de coulissen die graag voor enquêterende autoriteiten worden opgebouwd.
Meestal werd beweerd dat de onderwijzers beide talen aan de kinderen leerden met als aanvulling dat het Nederlands hun eerste taal was (vraag 14). Voor de onderwijzers in Ottersum en in het buurdorpje Kessel werd opgegeven: ‘Die größte Fertigkeit aber haben beide im holländischen’ (HSTAD, GNM 1550, fol. | ||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||
34). In de scholen van Heijen, Afferden en Well werd les gegeven in ‘Hoog - en principalyk Nederduyts’(HSTAD, GNM 1545). Broekhuizenvorst: ‘im Hoch und Niederdeutsch leßen, schreiben, und die Rechenkunst, allein das Niederdeutsche ist hier die Muttersprache, und auch Jene des Lehrers’. Heel kort was de inlichting voor Horst en Sevenum: ‘in Hoch, und niederdeutsch’. De onderwijzers in de gemeente Bree (Maasbree, Baarlo en Blerick) ‘Leeren alle aen de kinderen de hollandse of nederduytse en hoogduitse taele’, maar zij ‘syn het sterckste in de nederduytsche taele ervaeren’. In Kessel tenslotte gaf P.F. Joosten volgens burgemeester Timmermans les ‘in der Nieder=ländische, und Deutsche= Sprach, und in rechnen, Die Erste aber ist ihm die bekannteste’ (alle opgaven in HSTAD, GNM 1546). De enige onderwijzer met het Duits als eerste taal was blijkbaar de protestant Wardenberg in Gennep terwijl Wellens in Middelaar op zijn minst ‘gleich stark’ was in beide talen (zie 2.2).
Andere Noord-Limburgse schoolmeesters voor wie taalonderwijs Duits geen problemen opleverde:
Joannes Geene (Ottersum), ca. 1780 in Gennep geboren, bood in 1814 - als hij niet heeft gelogen - tweetalig onderwijs aan: ‘Der Unterzeichneter giebt in dieser Zeit abwechselnd der Jugend Unterricht im Buchstabiren Lesen und Schreiben der deutschen und holländischen Sprachen, und Rechnen; so wie es in einer Landgemeinde sich behöret’ (HSTAD, GNM 1550, fol. 32, 34, citaat fol. 32).
Leonard Peeters (Lottum), ca. 1787 in Lottum geboren, vanaf 1804 onderwijzer, geëxamineerd in Kleef. Burgemeester van de Wörtel schreef in 1814 over hem en zijn collega in Grubbenvorst: ‘Beyden in lesen und schreiben der Teutsche und Holländische Sprachen, der Schullehrer zu Lottum unterrichtet ebenfalls daß Rechnung Wesen’. Peeters was, zoals uit zijn eigen geschrift blijkt, in staat om Duits te schrijven daarbij de Duitse letters gebruikend (HSTAD, GNM 1546). | ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
Arnold Hermkens (Grubbenvorst), ca. 1793 in Oirlo geboren en vanaf 1814 onderwijzer in Grubbenvorst, kon Duits schrijven (HSTAD, GNM 1546).
Johan Caspar Poell (Sevenum), ca. 1774 in Arcen geboren, vanaf 1803 of 1804 onderwijzer in Sevenum. Hij gaf in 1814 les in beide talen en hij had een goed Duitse handschrift. Toen in de laatste jaren van het tweede decennium een onderwijzer in het Zuid-Limburgse Heerlen gezocht werd die aan de voorwaarde voldeed het Duits en het Nederlands te beheersen (en bovendien moest hij katholiek zijn), werden twee bekwame leraren gevonden, in Noord-Limburg! Een ervan was J.C. Poel, de andere J. Wellens (Middelaar). Beiden bleven trouwens waar ze zaten (HSTAD, GNM 1546 en Brepoels 1975: 112/113).
Joannes Beurskens (Maasbree), ca. 1761 in Baarlo geboren, vanaf ca. 1793 schoolmeester in Maasbree. Burgemeester Vervoort beweerde zoals geciteerd in 1814 dat Beurskens en zijn collega's Andris Bouten (Baarlo) en Willem Grubben (Blerick) onderricht gaven in twee talen. Drie jaar later werd door de mairie Bree een ‘Staat der Schoolen’ samengesteld ‘in gevolge Circulaire van den 6 December 1817’. Voor Beurskens werd opgegeven dat zijn vakken ‘Hollandsch en Hoogduitsch - en decimalen rekening’ waren terwijl voor Baarlo ‘Nederduitsch en de beginselen der rekenkunst’ en voor Blerick gewoonweg ‘Leezen schryven en rekenen’ werd vermeld. In 1818 werd Beurskens door de Nederlandse schoolinspectie geëxamineerd, maar al een jaar later door de gemeenteraad ontslagen. Hij kon echter toch blijven al mocht hij alleen nog de kleine kinderen tot acht jaar onderwijzen (HSTAD, GNM 1546, Grubben 1991:41 <afbeelding ‘Staat der Schoolen’> en Huijs 1991: 29/30).
Andere Noord-Limburgse onderwijzers beheersten het Duits na afloop van de Franse periode niet. Zes voorbeelden: | ||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||
Peter Reinders (Gennep), ca. 1754 aldaar geboren, de katholieke collega van meester Wardenberg, blijkbaar een buitengewoon onbekwame schoolmeester. In 1814 gaf hij volgens de Gennepse verslaggever ‘Unterricht im Buchstabiren und Lesen’, schrijven en rekenen ontbraken dus, hij ‘besitzt aber in beiden Sprachen wenig Fertigkeit’ (HSTAD, GNM 1550, fol. 26).
Petrus Pubben (meisjesschool in Venray), ca. 1760 in Grubbenvorst geboren, vanaf 1805 in Venray, gaf volgens de burgemeester eentalig onderwijs (Nederlands). Wel probeerde hij in zijn aanvullend verslag het Duits te gebruiken maar hij beheerste het Duitse schrift niet (HSTAD, GNM 1546).
J.R. Leuskens (Swolgen), ca. 1788 in Broekhuizen geboren, tussen ca. 1806 en 1812 onderwijzer in Broekhuizen, daarna in Swolgen. De burgemeester van Meerlo schatte zijn vermogens in 1814 op de volgende manier in: ‘fur die Kinder in Die holländische Sprache unterricht zu geben wie auch in Rechnen ist er passendt’. Als schoolboekjes in Swolgen (en in Meerlo en Blitterswijck) werden opgesomd: ‘Die Lehrbucher Sindt Das A:B:C:Büch, categismus evangelium Seelentröster Letterkunst almanach Zeitungen und alte Brieven alles in die holländische Sprache’ (HSTAD, GNM 1546).
Leonard Zelen (Helden), ca. 1764 in Helden geboren en Joannes Joosten (tweede school in Helden), ca. 1772 aldaar geboren. Zij waren het Frans niet machtig en ze konden ook maar op een onvoldoende manier Duits schrijven. Zelen gebruikte voor de tekst die naar zijn intentie Duits moest zijn zelfs de Latijnse letters alhoewel de Duitse schrijftaal van die tijd eigenlijk het Duitse schrift vereiste. Tenslotte merkte burgemeester Hendrix ten opzichte van het onderwijs in Helden op: ‘es scheint, daß das Schulwesen in dieser Gemeinde seit 30 jahren vernachlässiget ist geworden; dieses spürt man auch in den | ||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||
Einwohnern, welche etwas rauh und unhöflich sind’ (HSTAD, GNM 1546).
Petrus Franciscus Joosten (Kessel), ca. 1763 in Helden geboren, ook hij kon geen Franse les geven, maar hij zou volgens de burgemeester in 1814 in staat zijn geweest om naast het Nederlands Duits te onderwijzen. Hij kon echter maar stuntelijk de Duitse letters schrijven zoals zijn handschrift vertoont (HSTAD, GNM 1546 en Hendricks 1989: 23, 25).
In het Franse tijdperk werd op de Noord-Limburgse dorpsscholen Duits geleerd - een grote verandering dus ten opzichte van de taalsituatie tijdens het ancien régime. Duits was de tweede taal op school, Frans de derde. De Duitse taalvaardigheden van de schoolmeesters stonden op een hoger niveau dan hun beheersing van het Frans. De kans dat een Noord-Limburgse onderwijzer het vak Duits in zijn lesrooster kon integreren was groot als hij jong en bekwaam in het algemeen was. De oudere en de minder geschikte meesters hadden soms moeite met het Duits dat nota bene voor géén van hun - misschien op één uitzondering na (F.Th. Wardenberg in Gennep) - de ‘Muttersprache’ was.
Dat er inderdaad sprake was van een Duitstalig onderricht en dat de opgaven van 1814 niet alleen de talige mogelijkheden van de onderwijzers betroffen blijkt uit het gebruik van Duitse leerboeken. In de enquête van 1814 werden Duitse boeken herhaaldelijk vermeld, vooral boeken die pas na 1794 waren verschenen. Enkele boekenlijsten: ‘Diese sind der Kinderfreund von Rochow. Das Elementarbuch - Die holl. Sprachkunst von Siegenbeek, das Rechenbuch von W. Bartjens’ (in Ottersum) (HSTAD, GNM 1550, fol. 34). ‘a Jn der Schule zu Cranenburg zur deutschen Sprache, den Kinderfreund von Rochow, das Elementar Buch für Bürgerschulen von Clemens b Zur holländischen: De Trap der Jeugd von Cramer, het Evangelium’ (in Kranenburg, kanton Kranenburg, tegenwoordig Duits) (HSTAD, GNM 1550, fol. 6/7). ‘Die Lehr Bücher sind der | ||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||
Kinderfreund und Elementarbuch im Deutsch welche bis hieran von der gemeinde geliefert sind; und Niederdeutsch lese und Buchstabir Bücher, welche die Kindern sich selbst müssen anschaffen’ (in Venray, jongensschool) (HSTAD, GNM 1546). ‘Zu Arcen braucht man für Anfänger in der holländischen Sprache das zu Venlo gedruckte A,B.C Büchelchen; nachher die ebenfalls zu Venlo gedrückten Bücher betitelt: De verbeeterde Letterkunst, de Christelyke Accademie, Materie en Spelboekje of manier om wel te leeren lezen en te schryven. - Für's Deutsche gebraucht man ein kleines in Geldern gedrucktes a,b,c Büchelchen, das Elementar Buch van Herrn Clemens, ferner das deutsche zu Kölln gedruckte sogenannte Titulatur-Buch; auch werden die holländischen und deutschen Evangelien-Bücher benutzt’ (in Arcen) (HSTAD, GNM 1551, fol. 39).
Het ‘Elementarbuch’ van Peter Anton Clemens was een van de officiële schoolboeken die in het arrondissement Kleef verspreid werden, alle in het Duits!Ga naar eind7)) Naar aanleiding van de invoering van de Duitse boekjes was volgens de Gelderse Thomas Delsance, die er bij betrokken was, ruzie ontstaan.Ga naar eind8)) Maar de leerboekjes werden ingevoerd en in Venray - en elders? - zelfs door de gemeente voor de leerlingen gekocht. Op die manier werd het moderne klassikale onderwijs mogelijk gemaakt dat de onderprefect bevorderde. In de voorafgaande periode bracht immers ieder kind zijn eigen (Nederlandstalige!) boeken mee en gezien de uiteenlopende boekenlijst werd in 1814 in Swolgen - en vermoedelijk ook elders - nog in de oude trant onderwezen.
De maatregelen ter verbetering van het onderwijs hielden kantonnale cursussen voor de onderwijzers in. De nieuwe methodes die zij daar leerden kennen werden geput uit het schrift ‘Über die Kunst, in den Primärschulen zu unterrichten’. Dat was een uittreksel uit een publicatie van de Duitse pedagoog Bernhard Overberg, samengesteld voor de onderwijzers van het arrondissement Kleef (zie Zimmermann 1957: 67). Als men zich voorstelt dat de onderwijzers tijdens de | ||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||
wekelijkse samenkomsten over deze Duitse tekst spraken en dat Duitse boeken voor de leerlingen ter beschikking werden gesteld dan wordt het m.i. begrijpelijk dat het vak Duits op den duur op school werd ingevoerd. Dat was vermoedelijk ook de bedoeling. Al kennen we geen officieel besluit ter verduitsing van het onderwijs in het arrondissement Kleef, toch moeten we ervan uitgaan dat onderprefect van Keverberg wist wat hij deed. Het onderwijsbeleid moest op den duur leiden tot een reductie van de Nederlandse moedertaal op school ten gunste van de twee andere talen, maar vooral ten gunste van het Duits. Dit onderwijsbeleid van de onderprefect kan beschouwd worden als element van de integratie van het arrondissement in het departement van de Roer. | ||||||||||
3. Gescheiden wegenToen in 1815 de grens tussen Nederland en Pruisen werd getrokken betekende dat het begin van de taalkundige splitsing van het Maas-Nederrijn-gebied - vanaf 1815 op het niveau van de schrijftaal, pas later gevolgd door de gesproken taal (zie Goossens 1991). Aan de Pruisische kant van de grens werd meteen een stevig taalbeleid gevoerd met als doel de verduitsing van de Nederrijn, het onderwijs was er van meet af aan bij betrokken. Binnen enkele decennia verdween het Nederlands op school (zie Merges 1977 en Cornelissen 1986).
In het noorden van de provincie Limburg waren vanaf 1815 geen taalpolitieke maatregelen nodig om de ontwikkelingen in het onderwijs ongedaan te maken. De taalsituatie van 1814 was reversibel, alle onderwijzers waren het Nederlands machtig, overal werd het Nederlands de kinderen aangeleerd. Vernederlandsing van het onderwijs betekende gewoon het achterwegelaten van de tweede (en derde) taal op school.Ga naar eind9)) Het Duits was niet verankerd in de Noord-Limburgse maatschappij, dat was het grote verschil met de oostelijke grensgebieden elders in Limburg | ||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||
(Sittard, Kerkrade enz.) waar het Duits onder meer kerktaal was (zie voor Kerkrade bijvoorbeeld Roukens 1949 en Driessen 1963). Hier kwam echter vanaf 1819/1820 een echt taalbeleid op gang (zie Brepoels 1975: o.m. 112, 142/143, 266/267). Twee andere plaatsen die door hun taalgeschiedenis de aandacht trekken zijn Niederkrüchten en Tegelen. In Niederkrüchten, arrondissement Krefeld, kon de schoolmeester in de Franse tijd doorgaan met zijn Nederlandstalig onderwijs (zie Egert 1994: 64). In die tijd werd in Tegelen tweetalig onderwijs gegeven door J.F. Dambacher, die een geboren Roermondenaar en sinds 1810 meester in Tegelen was (HSTAD, GNM 1543, fol. 16-18).
Maar in Noord-Limburg had de bevolking misschien zelfs ‘einen förmlichen Haß gegen die deutsche Sprache’ (pastoor Vlecken, Horst, 1815). Misschien had Vlecken overdreven, maar het Duits werd in Oirlo - en elders? - ‘von den hiesige Bauern nicht gefordert’ (meester Kellenaers, 22 september 1814, vier dagen na het begin van het congres in Wenen). De opgave van meester Beurskens in Maasbree die nog in 1817 ‘Hollandsch en Hoogduitsch’ aanbood moet als anachronisme worden beschouwd, als buitennissigheid gezien de taalsituatie in Noord-Limburg na 1815. Vanaf de inlijving in het koninkrijk van Willem I verwierf het Duits in deze streek opnieuw de status van een vreemde en - voor de meerderheid van de inwoners - nutteloze taal. | ||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||
|
|