Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijCort besluyt.VVy zijn nu ghekomen aan't eynde der werelt, oock aan't eynde onser redenen, ende oock aan't eynde van onsen tijde, soo't daar elf uren slaat. Willen wy daaromme onse redenen ooc eynden ende in't cort vervaten ende besluyten. G. Lieve ja: t'sal dienen tot versterckinghe mijnre ghedenckenisse deser saken. C. Wy hebben ghesproken van volmaacktheydt.Ga naar margenoot+ Menschelijcke ende Goddelijcke endeGa naar margenoot+ d'onderscheyt vandien, oock van d'onderscheytGa naar margenoot+ wesende in die menschelijcke. G. Dat is soo. C. Van't sterven der zonden, van't nyet zondighenGa naar margenoot+ ende van't nyet toerekenen van dien.Ga naar margenoot+ G. Recht. C. Van datmen een Christen mach wesen alGa naar margenoot+ ismen nyet volmaackt, alsoo God nyemant yetGa naar margenoot+ af eyscht boven vermogen, ooc wat volmaactheytGa naar margenoot+ zy. G. Alsoo. C. Dat het houden vanden waren AflaatGa naar margenoot+ van zondighen nyet en strijdet jeghen, maar strect tot die eere Christi: ende d'oorsaken waarGa naar margenoot+ door vele sulcx onmoghelijck achten.Ga naar margenoot+ G. T'is waarheyt. C. Dat Godt almachtigh is.Ga naar margenoot+ G. My ghedencket. C. Daar na is bewesen dat het alles gheschieden mach ende ooc geschiet, dat ons blijct by den amlachtigen Gode ghewilt te zijn dat gheschieden sal. G. Recht ist. C. Dat Godes wille zy dat de gheloovige hier in Christo sullen genyeten den waren Aflaat van zonden, namentlijck oprechte onderdanigheyt Godes, int laten van't quade ende in't doen van't goede. Ende dit heb ick bewesen uyt ses stucken. | |
[Folio 267v]
| |
G. Du hebste. Ga naar margenoot+C. Het eerste stuck was uyten geboden Godes, daar uyt ick betoonde Gods wille sulcx te wesen, ooc dat Calvijn ende Beza selfs sulcx Ga naar margenoot+mede leeren. G. T'is so gheschiet. C. Seker, nadien nyemant mach ontkennen dat Godt ons gebiedt volmaackt te wesen: so en mach nyemandt oock ontkennen Godes wille te wesen dat wy't souden zijn: so hy nyet en wilde seggen dat die eenvuldige Godt dubbelt zy ende beveynst: als of ons die beval yet te doen, t'welck zijn wille nyet en ware dat wy doen souden. G. Dat volcht ende dat waar lasterlijck. Ga naar margenoot+C. So men oock wilde seggen dat God den geloovigen nyet en wil gheven, t'gene hy henluyden Ga naar margenoot+belooft te gheven: Wie sal nyet moeten Ga naar margenoot+seggen dat Godt een lieger ende bedrieger zy? Voeght dat oock den waren ende getrouwen Gode? G. O neen, gheen ding minder. Ga naar margenoot+C. Ist oock de wille Godes nyet om te doen Ga naar margenoot+worden inden geloovigen, t'gene daar toe hy zijnen beminden ende eenigen Sone heeft gegeven inden bitteren doot: Wie sal nyet moeten van manslacht beschuldighen aan zijn lieven Sone den Vader der barmherticheyt ende dat noch dan om ydele saken die hy nyet en wilde doen worden ofte volbrenghen. G. Het soude moeten zijn. C. Wilde God dan oock inden gheloovigen nyet volbrengen t'gene, daar toe hyse van eeuwigheyt Ga naar margenoot+heeft vercoren ende gepredestineert: Ga naar margenoot+salmen hem nyet veranderlijc moeten houden in zijn voornemen? Oock strijdigh in hem self van te willen ende nyet te willen dat een selve ding gheschiede? G. Dat souden men so gewis vanden onveranderlijcken Gode moetren houden, als sulcx Ga naar margenoot+valsch ende lasterlijc is. Hier spraackt ghy ooc wat van de toerekentlijcke ende ware heyligheydt, Ga naar margenoot+ende vande sekerheyt der vercoornen van hare verkiesinghe. C. So ist. Seyt dan Godt oock dat hy wil Ga naar margenoot+t'gene zijn wille nyet en is, hoe sal hy waarachtigh mogen zijn? Wie sal Gode nyet moeten houden voor een loghenaar? G. Dat souden grouwelijcke lasteringen zijn tegen den hooghwaarden Gode. Ga naar margenoot+C. So soudet mede zijn, indien men wil seggen dat het Godes wille nyet en zy, dat inden geloovigen sal geschieden t'gene hy gebenedijt wel uytdruckelijck begheert ende wenscht dat worden sal. Machmen alle sulcx de Fonteyne der wijsheyt, sonder openbare blasphemie toedichten. G. Waarlijc neen, geenssins. Dat hebdy vastGa naar margenoot+ bewesen, ooc mede dat den geloovigen geschiet na haar gheloove, dat Christus als MedicusGa naar margenoot+ der zielen gecomen is om die zielen der geloovigen te genesen, ende dat hyse geneest waarachtelijc, Ga naar margenoot+nyet imputativelijck: geheel, nyet ten halven. C. So en machmen ooc geenssins lochenen Godes wille te wesen dat de gheloovige hem gebenedijt gehoorsamen sullen na zijnen woorde, nyet ten halven, maar geheelijck int aflaten van alle dat quaadt zy ende in't doen van alle dat goet zy: so men van Gode nyet en wil maken een dubbelt 1 hypocrijt, een valsch 2 bedrieger, Ga naar margenoot+ende tyrannigh 3 moordenaar, 4 veranderlijck, Ga naar margenoot+5 loghenachtigh ende 6 dwaas.Ga naar margenoot+ G. Ick bekenne nu dat alle die daar soude willen seggen Gods wille nyet te zijn, dat de gheloovige in Christo waarachtelijck mogen aflaten van zondigen, sulcx als ghy daar segt, souden moeten opdichten den eenvuldigen, getrouwen, bermhertighen, onveranderlijcken, waarachtighen ende alleen wijsen Gode. C. Nadien dan onlochbaarlijcken blijckt Gods wille te zijn dat de geloovige hem hier gheheelijck sal gehoorsamen: so en mach nyemant seggen sulck geschieden hier onmogelijc te wesen, sonder openbaarlijck te lochenen de Almoghentheyt Godes. G. Dat is seker dan seker. C. Soo ist dan oock sekerder dan seker, dat de gheloovige mensche door Godes genade in Christo pogewassen zijnde, tot zijne volcomen ouderdomme hier inder tijt desen waren Aflaat hebben ende Gode na zijnen gebode oprechtelijck onderdanigh zijn. G. Dat sluyt in mijnen oogen vast ende wel. Ick bedancke dy, der vrundtlijcke onderrichtinge. Ende bidde den waren lieven ghetrouwen ende almogenden Vader des Lichts, gever alder goede gaven, dat hy door zijnen H. Geest der waarheyt in Christo onsen Heere, onse herten sulcx wil verlichten, dat wy ontwijfelijck t'selve mogen bekennen, met ernst inden geest begheeren, met vast betrouwen benaarstigen ende met vreughden verwerven. C. Dat wil Godt gewisselijck verleenen, u, my ende allen gheloovighen bidders, Amen.
Eynde.
Anno 1580. |
|