Dat ix. Capittel.
Kort besluyt vande twee voorschreven Boecxkens, met een ghelijckenisse de meeninghe der selver verklarende.
Na dat hier gehandelt is in dit laatste Boecxken, door ghetuychnissen der H. Schrifture, van den Mensche, sienlijc ende onsienlijck: Van tweereley onsienlijcke Menschen, d'een goet ende d'ander quaat: Oock mede van een sienlijck Vleesch, ende van twee onsienlijcke, daar van 't eene na Godes beelde ende Christus in ons is, maat 'tander Antichrist, insghelijcx van elck der selver loon.
Ende hier voor in 't eerste Boecxken oock is ghebleken dat alle Zonde willich gheschiet, dat het sichtbare Vleesch gheenen Wille en heeft, maar dat het den Wille gehoorsamelijck is onderworpen, so mach die vlytighe Leser uyt alle 't selve nu licht mercken, dat des Menschen sienlijcke Vleesch niet en zondicht, noch oorsake van zondighen en is, hoe seer 't selve oock van de onwijse Wille werdt misbruyckt. 'Twelck mijn voornemen was om te bewysen, ende ick hier nu soude eynden, so ick u ten goeden (Leser) tot alle meerder ontdeckinghe mynder meyninghe, boven alle sulcx als tot een toe-gifte, noch niet hadde willen al hier stellen dese navolgende ghelijckenisse, gheschreven by Basilium Magnum de vita solitaria. Ga naar margenoot+ Snelheyt ende Moedigheydt zijn deughden van een Paardt, hoe nu een Paardt snelde rende moedigher is, hoe dat het meer een wacker ende omsichtigh opsitter of waghenaar behoeft, ghemerckt het selfs redene dervende, sich self nyet en kan bestieren. Als het dan sijnen Ruyter ofte Voerman gheware werde, begint het na sijnder aart te ghebruycken. Soo dan die Ruyter of Voerman dat Paardt wel beleydet, sal hy't tot sijnen oorbaar ende ghemack ghebruycken, hy sal behouden blijvenb, ende 't ghebruyck des Paardts sal alderbest blijcken. Maar stiert hy 't Paardt qualijck, 't sal uyten rechten weghe gheraken, met sijnen opsitter of Voerman erghens van boven steyl afstorten, ende sal alsoo de opsitter of Voerman door sijn Onachtsaamheyt ende Onverstant metten Paarde in des doodts pericule gheruckt werden.
Alle sulcx machmen mede verstaan van de Ziele ende vanden Lichame: Want het Lichaam heeft natuerlijcke beweginghen of gheneghentheyden in sich selfs nyet quaat, maar tot veelen dinghen gantsch goed zijnde. Het en heeft gheen redene, maar de Ziele is daar mede gheedelt. Indien nu de Ziele die genegentheyden des vleeschs na 't behooren stiert, sy sal 't lijf behouden ende alle periculen vermijden. Maar ist oock soo dat die redelijcke Ziele die regeringhe des Lichaams onachtsamelijck verroeckeloost, ende als met eenen slape beswaart zijnde, des Lichaams luyheyt sijn selfs regeringhe toelaat, soo sal dat selve lichaam als reden dervende, van de rechte bane dolen, ende die Ziele met hem in ghelijcke periculen trecken, vallen ende verderven, ende dit nyet door eyghen quaatheyt, maar door der Zielen versuymelheyt.
Waer't nu sulcx dat des Lichaams gheneghentheyden onbetemmelijck waren voor die Ziele, soo mocht het Lichaam te recht beschuldight werden. Maar ghemerckt die gheneghentheyden des lijfs zijn gheweest, die vlytigh arbeyden omme die te betemmen, soo is oock voorwaar het Vleesch onschuldigh: ende zyn midtsdien oock te recht beschuldighens waardigh alle die arbeyden om het onschuldighe Vleesch, als oorsake van alle onse quaden, bestaan te beschuldighen.
Dat schrijft Basilius Magnus, die rechts daar voor gheseydt hadde alsoo: Die gheneghentheyden des Lichaams zijn daaromme wel gheweldigh, indien dat de redene ledigh in ons is: maar indien dese heerschapt ende het Roeder stiert, soo zijn sy ghehoorsaam. Het Lichaam en is derhalven nyet te beschuldighen, voor den ghenen die recht daar van willen gevoelen. Want het betaamt na de uytlegginghe des Goddelijcken Raadts, dat de quade opinien der gheenre die verkeerdelijck ghevoelen van den Lichame wech ghenomen worden. Want nyet die daar qualijck gheregeert wort, maar die qualijck regeert, rechtelijck is te beschuldighen.
Nu verstaat elc licht dat het Vleesch oft sichtbare Lichaam in maniere van een Paardt niet en regheert, maar geregeert wert, soo oock leert Ga naar margenoot+ Musculus Dusanus. Welcke oude ende nieuwe Autoren ick hier met u stelle tot bewijs van 't ghene hier voor meer dan ghenoech uyter H. Schrift is ghebleken: maar alleen tot bewijs, dat dese myne meyninghe niet nyeu of seltsaam en is, maar dat ick de selve met Ouden ende Nieuwen ghemeen hebbe.
Eynde.