Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio 46r]
| |
Voorreden.Dat de werelt, vruntlijcke Leser, van’t quade in’t arger veroudendeGa naar margenoot+ van de yseren benen opten aarden voeten neerwaarts daalt, bewijst die Redelijcheyt in’t ondersoecken, d’Ondervindinghe in allen Historien ende die Waarheyt selve inde woorden ons Heren: of de Sone des menschen in sijnre toecomste ooc Geloove opter aarden sal vinden? Dit schijnen sy weynigh te aanmercken dieGa naar margenoot+ ons in dese so seer verarghde tijdÄ“ noch derren voorbeeldÄ“ Steden, Lantschappen, ja een werelt vol Christenen. Inde goude werelt waren acht gheloovighen inden Arcke, onlancx daar na drye gheloovighen in vijf steden: ende onder ses hondert duysent mannen die uyt Egypten trocken, ende Godes volck ghenaamt waren, al seer weynigh hoofden die int beloofde lant quamen: ende wy droomen ons in dese aller snoodtste werelt veel duysenden van ware Christenen ende geloovigen: wie op alle sulcx merckende magh dat ghelooven? My is wel bekent dat voor allen Menschen het ghetal der Christenen soo onbekent is, alst was voor den Propheet, die meynende alleen overghebleven te zijn, van Gode moeste hooren datter noch wel seven duysent waren. Maar wien is onbekent, dien t’groote ghetal van Minrebroederen, Iacopijnen, Augustijnen ende Carmelijten Cloosteren vol Predicanten, metten ontallijcken menighte van Pastooren ende Cappellanen, swyge vanden Ministeren, vanden Vermaanderen ende anderen Leeraren in Europa eenighsins bekent is, datter noch al veele meer dan seven maal seven duysent Predicanten alleen zijn, behalven die onbedenckelijcke menighten der toehoorders of Leerlinghen, die sich altsamen Christenen noemen? Soo dat men hier moet segghen die laatste werelt de beste, ende dese aarden voeten beter dan t’gouden hooft te wesen: of men sal moeten vermoeden datter meer Predicanten ende Leerarwen zijn dan ware Christenen. So is dan nu de Oogst cleyn ende die Arbeyders zijn veel, daarom wy eer te bidden hebben dat de Heere sijnen Oogst groot maken, dan meer Arbeyders (zijnt anders die recht Gesondene) in sijnen Oogst sende. Maar dat alle die Predicanten selve niet en zijn van Gode gesonden, immers oock geen ware geloovigen ofte Christenen: betoont opentlijck het hatelijck partijden, het bitterlijck lasteren ende het vermetel veroordeelen, ja oock het vervolgen ende doden na den lichame (daar men sulcx vermach) onder ende door aanhitsen van den Leeraren dagelicx gheschiedende, als wesende naacktelijck tegen die vriendelijcke Liefde, sonder welck te hebben niemant (al liet hy sijn lichaam oock branden) een Christen magh wesen. Dit was nu by eenighe goethertighen luyden met ernst aangemerckt. Die daar uyt oock verstonden wat groter gevaarlijckheydt gheleghen zy, daar inne, datmen sonder sekerheydt onder sodanighen Babelsche verwerringe van Leeraren soude volgen d’een of d’ander. Ghemerckt elcke roept de Tempel des Heeren: by ons is die Successie des waren Kercke: by ons ist rechte ghebruyck vande Sacramenten ende die ware Leere: dat is te segghen: by ons is Christus, die Arcke Noe ende die ware Gemeynte Godes, besluytende elck der partijen alle Christelijckheyt, Waarheyt ende saligheydt alleen in sijn ghemeynte, in sulcker voegen dat elck den anderen niet en laat behouden dan godloosigheyt, logen ende verdoemenisse. Van welcke goethertige luyden eenige sulcx met ernst aanmerckende, daar inne swaarlijck bekommert waren, ende my baden eens te willen aandachtelijck opt middel, daar by men sekerlijck soude mogen kennen welck een warachtigh Leeraar zy. Als ick nu den selven antwoorde dat ick al over langhe jaren ghemerckt hadde die groote onsekerheydt des volcx, wat Leeraar men onder soo groote menighte twistighe Leeraren navolgen soude, ende daar by mede die jammerlijcke schade van veele onwijse zielen, die roeckeloos ende sonder oordeel d’een dese, d’ander die Leeraar, veel al tot heur eewigh bederven navolghen: ende dat ick, so wel tot mijn selfs, als tot mijns even naastens waarschouwinghe ende sekerheyt, nu al over eenige jaren onder t’lesen vande H. Schrift met hooghster aandacht daar op gelet ende groote menighte van sproken uyt de H. Schrift, alle sekere merckteeckenen, soo van een ware, als oock van een valsch Propheet of Leeraar metbrenghende, by een vergadert hadde, die niet vergheefs, maar tot onser leere gheschreven waren: soo begheerden sy die te sien, t’welck hen gewerde, die sy sodanigh bevonden, na haren oordeele, dat sy tot my seyden dat ick my soude bezondighen, soo ick sulck clarer Licht van dese sake, in dese duystere tijden onder den coornmate langher bestolpt liet blijven, my ernstlijck vermaanende dat ick die selve door den druck opten kandelaar stellen ende dat licht ghemeen maken soude, tot behulp van mijnen even naasten. Hier op hielden sy soo hardt aan, dat icks hen moeste beloven, volghens t’welck ick sulcx in’t net ghestelt ende den Drucker om gedruct te worden gelevert hebbe, te weten eerst vanden waren Leeraren, in voornemen om (laats my de Heere toe) oock te laten volghen vande valsche Leeraren. Also doe ick, lieve Leser, in desen t’gene my toestaat te doene: u staat tot den geest niet te blusschen, alles te proeven ende t’goede te behouden. Ist nu dat yemandt onder u soo onpartijdelijck van my kan ghevoelen, dat ick hier wat waarschijnlijcx uyt het ghetuyghenisse vande H. Schrift segge, als die van Samarien wel gevoelden van een vroutghen, dat Christum hadde hooren spreken, door welcx ghetuyghnisse sy uyt der Stede gingen, tot Christum op den Bergh, hem self hoorden spreken, ende uyt sijn selfs monde verstonden dat hy waar Messias: soo dat ghyluyden oock uyt die nedere Stede, vol aartsche ende doornstekelijcke opinien, opstijght met een nedrigh ghemoet opten Bergh der Godtlijcker Schrifturen, al waar Christus met sijnen gheest der Waarheyt noch onbekent sit voor veelen, suldy oock licht door dien selven geest Christi sekerlijck verstaan moghen, of t’ghene ick hier betuyghe Waarheyt is dan niet: Ist dan dat ghy’t daar soo betuyght ende warachtigh bevindt te wesen, soo suldy’t niet om mijn segghens, maar om Christi woorden wille ghelooven, ende u daar na dan oock moghen schicken in’t oordeelen ende verkiesen van een oprecht Leeraar ende Leydtsman uyten Doolhof der verwerde Secten, ende dit met die stemme Christi: sal u het navolghen van dien niet tot een sekere veyligheyt ende ontwijfelijcke saligheydt gedijen. Kendy dan die stemme noch niet, soos al u het niet navolgen eens onbekenden | |
[Folio 46v]
| |
stemme voor verleydinghe behoeden: Ist maar dat ghy die hooghwichtigheydt deser saeken verstaat, Ga naar margenoot+ende daar by oock dat het volghen van d’onbekende stemme een ongheloovigh werck ende verdoemelijck soude vallen. Alsoo rade ick u allen met rechten ernst, niet ick, maar die Waarheyt Ga naar margenoot+selve, dat ghy u opt hooghste wacht voor’t lichtvaardigh naar-volghen van alle onbekende stemmen, oock voor dese mijne stemme: maar dat ghy daar voor wech vliedet, ten waar dan sake dat ghyse eerst hebt bevonden met Christi stemme een te zijn. Want die alleen is d’ontwijfelijcke Waarheyt, die alleen kan recht inde schaapskoye leyden, ende die alleen zijn wy alle schuldigh na te volghen. Dit wenscht van herten inden Heere, u allen ende oock sich selve.
V alder dienstwillighe D.V. Coornhert |
|