Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLVI. Den allerhoogsten God zy lof en eer bewézen! Hier ligt Alboni's wèerdige asch, Die van de wéduwen en weezen Een vader en beschermer was. Al die in nood en lyden waren Liet hy nooit ongetroost van zyne huisdeur gaen. Hy kon mildadigheid met zoete wóorden paren, En in zyne oogen bléek hoe 't hert was aen-gedaen. Die reine ziel is nu ten hémel in-gevaren; Toch móogt gy, wandelaer, aleer gy hebt gebé'en, Dées doodenwooning niet verlaten: Alboni slaept hier niet alleen. Indien hy 't niet behoeft, 't kan ander zielen baten; Wensch haer de rust en ga dan héen, Als gy eens stof en asch zult wézen; Dan zal men ook vóor u een miserere lézen. Vorige Volgende