Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CCXXIX. ‘Myn ziel, hef aen en zing, verkondig s' Heeren lof; Hy héeft my groot gemaekt, den God der légerkragten: Want zie, zyn dienares verhéven uit het stof Zal zalig zyn genoemd by alle de geslachten.’ Wie sprak vóor eeuwen reeds die hooge wóorden uit? Een arm jodin, een maegd, een onbevlekte bruid. En is die profétie, u durf ik ondervragen, U die op wysheid pocht, van punt tot punt volbragt? Zy is 't, en zal het zyn tot aen het eind der dagen; Ja, wysgèeren, zy is van punt tot punt volbragt. Wie kon zulks in dien tyd vóorzeggen als de Magt Die alles trok uit niets, en alles houdt in wézen; Die, 't ongeloof ten spyt, zal eeuwig zyn geprézen, Die, Godmensch, vóor ons léed, en stierf, en is verrézen. Vorige Volgende