Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CXCVII. Het léven is een vaert op zee: Dan dryven we op en af in 't woe'n der holle baren; Nu liggen we op een stille ree. Wanneer gy tégen wind moet varen, Pamfiel, dan hoort men niet als klagten uit uw mond, Als of vóor u ten allen stond Moest goeden wind of kalmte wézen; En als gy zeilt met gunstig wé'er, Zegt gy wel ooit: ik dank u, Heer, 't Is wel, uw goedheid zy geprézen? Vorige Volgende