Punt- en kleine mengeldichten(1837)–S.M. Coninckx– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXXIX. Gy toont u zelden goed, beléefd en wel gezind; Men hoort u nooit als zure en bitse wóorden spréken. Gy ziet zoo diep en scherp in andermans gebréken, En gy verwondert u dat niemand u bemint! Vorige Volgende