Van lapjeskat tot liegbeest. Dertig jaar poëzie voor kinderen in Nederland en Vlaanderen (1950-1980)
(1982)–Jan van Coillie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Inleiding‘Ik hou van gedigtjes omdat ze rijmen en leuk en gek zijn’, zo schreef Bram uit de tweede klas. En daarmee drukte hij in enkele woorden de belangrijkste redenen uit waarom kinderen van zo min of meer zijn leeftijd van versjes houden. En dat ze graag gedichtjes hebben, daar zal niemand die ooit de kleine Els met tintelingen in de ogen hoorde voordragen over de kleine duizendpoot die in de sloot tuimelde, of Joos over ‘zijn’ Juffrouw Spriet met haar kanariepiet, nog aan twijfelen.
Alleen... Els moet dan wel ooit van die duizendpoot gehoord hebben of Joos van Juffrouw Spriet. Er zijn immers een aantal erg efficiënte manieren om iemand zo vlug mogelijk ‘bah’ te leren zeggen zodra hij of zij het woord ‘poëzie’ hoort: ofwel geef je ze - als leerkracht b.v. - maar liefst geen versjes (daar houden ze immers toch niet van) ofwel volg je de oude leesboekjes of bloemlezingen en gebruik je berijmde tekstjes eruit als geheugenoefeningenGa naar voetnoot(1) of je geeft ze wat je van je collega zonder veel moeite kon krijgen, die het dan wellicht weer van een ander kreeg die het dan weer enz. Zo zou je nu op veel scholen of voordrachtwedstrijden de indruk krijgen dat er na Schmidt geen verzen voor kinderen meer geschreven werden. Dat is natuurlijk niet zo. Telkens opnieuw proberen auteurs kinderen met hun dichtstukjes te amuseren of ze iets bij te brengen. Steeds weer voelen schrijvers zich door de directe vorm van het gedicht aangesproken om zich tot kinderen te wenden. Het is dan ook mijn eerste bedoeling in dit Refleks-nummer een rondleiding aan te bieden door de eigen wereld van 30 jaar verzen voor kinderen. Daartoe onderzocht ik zo'n 200 bundeltjes, goed voor een dikke 3,000 versjes. Daarbij hoedde ik me er wel voor een strikt georganiseerde tour voor te schotelen, waarbij de gids steeds het laatste (en beste) woord heeft. Mijn studie is eerder beschrijvend dan wel evaluatief. Waar ik oordeelde of veroordeelde, deed ik dat zoveel mogelijk vanuit literaire criteria. Dan kan de lezer zelf nog een moreel oordeel vormen. Mijn keuze om hier een zo groot mogelijke objectiviteit te bewaren, werd ook wel gevoed vanuit een groeiend relativiteitsbesef over morele meningsuitingen door het historisch onderzoek over oudere kinderverzen tussen 1850 en 1950, waarmee ik momenteel bezig ben. | |
[pagina 4]
| |
Het leek me aan te raden, vooraleer de reis te starten, wat algemene kennis en bruikbare tips omtrent het land van bestemming weg te geven. Zo vindt u in het eerste deel o.a. informatie over de bevolking, waaronder de dichters, de kinderen en de instellingen of personen die het contact tussen beide mogelijk maken. Tevens wil ik er het gebied, de verzen voor kinderen (van strikt genomen 2 tot 15 maar ruimer wel tot 90) afgrenzen tegenover andere ‘landen’ als jeugdproza, ‘volwassenen poëzie’ en ‘poëzie door kinderen’. | |
2.De hoofdbrok van deze studie vormt een thematisch overzicht van de wereld van de poëzie voor kinderen, zoals die er de laatste dertig jaar heeft uitgezien. Een dergelijk onderzoek bood verschillende voordelen: het groeperen van de versjes laat interessante parallellen zien en het maakt de studie ook bruikbaarder voor hem of haar die vlug een versje over een bepaald gedicht wil vinden of situeren.
Na deze vlucht over het hele gebied, dacht ik dat een stukje geschiedenis wel interessant kon zijn. Zo kunnen bepaalde motieven historisch gesitueerd worden. In dit hoofdstukje verklaar ik ook de begindatum van de studie. De twee vernieuwende bewegingen die het kindervers sedert ± 1950 heeft meegemaakt, staan centraal. Aanvankelijk had ik gedacht een ruimer historisch overzicht te bieden. Daar mijn doctoraal onderzoek op dit gebied echter nog lang niet ver genoeg gevorderd is, en ik me zou moeten beperken tot een aantal algemeenheden rond figuren als Van Alphen, Heije, Goeverneur e.a. (die je elders ook wel kunt vinden), vond ik het raadzamer me maar niet op dit gladde ijs te wagen.
Tenslotte heb ik het in een laatste hoofdstuk nog over een aantal grote figuren uit deze periode. Alfabetisch geordend op auteursnaam vindt u er beknopte informatie over het dichtwerk voor kinderen van een twaalftal auteurs, te beginnen met Hans Andreus om te besluiten met Willem Wilmink.
Recent is de activiteit rond poëzie voor kinderen in Nederland sterk toegenomen. Het nieuwe tijdschrift ‘Leestekens’ nam de speciale aandacht voor deze verzen in haar programma op en ‘En nu over jeugdliteratuur’ wijdde er haar juni-nummer 1981 aan. Toch blijft het meestal bij verspreide en vrij losstaande pogingen om het belang van deze vorm van kinderliteratuur te beklemtonen of bij recensie-achtige overzichten van nieuw verschenen werk. Met deze studie wil ik dan ook een wat systematischer en diepgaander onderzoek over een klein onderdeel van dit ruime gebied leveren, een stukje bos of park naast de enkele losstaande bomen op een nog vrijwel braakliggend gebiedGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 5]
| |
Het mooiste gevolg dat ik voor deze studie zou kunnen verhopen is wel dat meer auteurs en vooral meer dichter die voor volwassenen hun waarde al bewezen hebben, het zouden aandurven ook voor kinderen poëzie te schrijven. Dichten voor kinderen is allerminst een waardeloze of infantiele bezigheid. Op jonge leeftijd wordt de eerste smaak gevormd, maar jammer genoeg wordt die ook vaak veel te jong verknoeid. Ligt hier dan niet een unieke uitdaging?
Als besluit van deze korte inleiding wil ik graag al diegenen bedanken die het me mogelijk maakten deze studie samen te stellen, eerst en vooral de redactie van Refleks voor haar betoonde interesse, vervolgens de Heer Bert de Bois die me zijn collectie kinderverzenbundels ter beschikking stelde en Mevrouw van Cant van de psycho-pedagogische afdeling van de Openbare Bibliotheek Antwerpen, waar ik de meeste bundels uit de door mij onderzochte periode kon vinden. Verder raadpleegde ik nog de openbare bibliotheken van Leuven, Brugge en Rotterdam. De medewerkers van het Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening en van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (Dienst Boek en Jeugd) wil ik danken voor het doorspelen van de nodige achtergrondinformatie omtrent de auteurs.
Jan Van Coillie |
|