Brieven 1888-1961
(1997)–Alexander Cohen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |
Aan H. KuijperToulon, 6 december 1950.
Lieve menschen,
Wat een week! Éérst het bericht dat het artikel Kleinigheden in het e.v. nummer van Mandril zal worden opgenomen, iets waar ik heelemaal niet op rekende - en wat aardig van je, Henk!, my dat in een gauwigheid even te zeggen! - vervolgens het binnen-loopen, na een vermoedelyk door tegenwind gedwarsboomde vaart, van de Zilvervloot met een lading van 55 fl. n.c. = 4919 republikeinschdemokratzige francs aan boord, en nù, gister, precies op tyd, de stoomboot uit Spanje met allerlei verrukkelyksch: sjekela in verschillende vormen, zakdoekies voor myn huizevrouw, weelde-cigaretten voor ons beiden, banketstaven, borstplaat - door Kaya, in verleden tyden ‘plateborst’ geheeten - en wat al niet méér! Die goeie Sint toch, die, ons adres niet wetend, jelui heeft opgedragen ons al dat moois en lekkers te sturen, taak waarvan jelui je op zoo onberispelyke wyze hebt gekweten. Met de schatten uit het pakje voor oogen, herinnerde ik my den tyd van myn prille jeugd, toen wy, myn broertjes, myn zusje, en ik - ik niet èlken keer, want ik was, vaak, geconsigneerd, anders gezegd: gestraft met huisarrest dien dag en had dan aanspraak op de ‘gart’ in plaats van op de ‘koek’ - 's avonds, met een dubbeltje of drie stuivers, öf, als de koersen hóóg stonden, een heel kwartje op zak, elk op zyn ééntje naar de diverse banketbakkers togen, die, op lange, op schragen rustende tafels, de lekkernyen hadden uitgestald waarop de leeuwardensche jongelingschap zich, tegen contante betaling, en binnen de perken van haar sintniklaas-budget, naar eigen keuze kon trakteeren. Ja, deze ‘kiekavonden’ staan my nog even levendig voor den geest alsof het gister was geweest dat ik by de Both op de Voorstreek, by van Zuiden op de Put, by Hazewinkel Over de Kelders, of by van SisserenGa naar eindnoot* in het Nauw, (dien ik maar éénmaal heb begunstigd) op Sintniklaas-avond heb staan watertanden, en, hier en daar, lange minuten heb gedraald en geaarzeld voor ik, vastberaden ten-slotte, myn eene hand uitstak naar een witte, roze of chocolade-kleurige borstplaat, en, met de àndere, vry-geblevene, in myn broekzakje graaide naar het daarvoor verschuldigde bedrag. | |
[pagina 543]
| |
Thuis gekomen moesten wy dan onze inkoopen, ter voorkoming van ‘bedorven magen’, afdragen ten-behoeve van een gemeenschappelyk snoep-fonds, waaruit wy, nu en dan, in den loop soms van lange weken, en alleen als wy ‘zoet’ waren geweest, op een brokje van dit of dat werden onthaald. Was de voorraad lekkers òp, dan wachtten wy maar weer tot den volgenden ‘kiek-avond’. Ik beloof jelui niet de consumptie van de X's, de A 's met de verschillend-gekleurde ‘plateborsten’, de marsepyn-knuppels etc., etc., tot Sintniklaas 1951 te dralen. Maar het zal wel een week of wat duren vóór het allemaal òp is, hoor! Maar zeg ons nu eens, in jelui e.v. brief, hoe jelui het maakt. Daar hooren wy nooit iets van. Heeft Stien geen last meer van haar nier, en heeft Henk de naweeën van zyn ongesteldheid finaal achter den rug? Het dag-aan-dag reizen, in het tegenwoordige seizoen, dat ik, in het vaderlandsche klimaat, niet bizonder aanlokkelyk onderstel, zal, vrees ik, aan ‘vertier’ nog al iets te wenschen overlaten. Brrrrrù! Wat ons betreft gaat het nog al. Kaya, hoewel hoogst zelden rust, wat men noemt: ‘rust’, nemend, is wat minder vermoeid dan een poos geleden, ofschoon zy nu, sedert kort na jelui vertrek, een onafzienbaar hoenderpark beheert en verzorgt, wat haar een heele boel werk geeft, èn, om den dag te beginnen, elken morgen, vóór het ontbyt nog - óns ontbyt nl. - een uur of anderhalf in beslag neemt. Wat de veestapel betreft, dit nog: Rowdy, ons blinde katje, is in blakenden welstand, en hunkert naar Stiens schoot.Ga naar eindnoot1 Ik zeg haar vrywel elken dag dat zy nog een poosje geduld moet hebben, maar dat de tyd al weer aardig ópschiet en wy aanstonds in 1951 zullen zyn. En dan nog een maand of zes... Myn brief met myn paar regels aan Knuvelder acht ik in jelui bezit, en ik ben sterk benieuwd naar K's beslissing ‘in zake’ myn artikel over de | |
[pagina 544]
| |
advocatuur aan gene en aan deze zyde van het Yzeren Gordyn. Ik zou daarom zoo heel graag willen dat de Nieuwe Eeuw, of welke àndere krant ook - maar het lièfst de n.e., een blad waarvan ik, zooals je weet, inderdaad dènk wat ik aan K. schrééf - dit stuk opnam, omdat het een militant, polemisch artikel is waarin ik poog enkele nog voor-redetoegankelyke medestervelingen in myn bewondering voor de bolsjewistische rechtsbegrippen te doen deelen. Het is zeker niet noodig je te zeggen, te herhalen, dat ik zéér in myn schik ben met de publicatie van myn artikels in M[andril], waar de aller-bereidwilligste, aller-vriendelykste Boost, binnen betrekkelyk korten tyd, nu al vier bydragen van my heeft opgenomen. (Ik ben aan een vyfde voor M. bezig.) Maar ik zou in de gelegenheid willen zyn ‘vecht’-copy te leveren en dat schynt - beter gezegd: blykt - onoverkomelyke bezwaren in te hebben. Dat ontmoedigt my en stemt my vaak neerslachtig. Van onzen wederzydschen vriend Wiessing heb ik sedert ruim twee maanden - om precies te zyn: sedert 27 september - niets gehoord. Ik denk dat hy - voor de zóóveelste maal, maar hy is, tot nu toe, elken keer weer ‘bygetrokken’ en onverminderd vriendschappelyk gebléven - ik denk, zeg ik, dat hy boos zal zyn geworden om myn laatsten brief, gedagteekend 7 november. Hy had my, een tydje vroeger, zoo'n beetje terecht-gewezen om myn ‘individualisme, beter: egocentrisme’; myn ‘kyken in de holle put van myn Ik’, de ‘ongeneeslykheid, de geslotenheid voor een objectieve liefde, een menschenliefde, die my parten speelt’ etc. Opmerkingen en (zachte) verwyten die hy besloot met een godzalig: ‘Alles racht sich auf Erden’.Ga naar eindnoot2 Ik had hem, moet je weten, kort te voren, in een melancolieke stemming verkeerend, geschreven dat ik de verzuchting van zyn ànderen vroegeren, nu overleden intiemen vriend, de dichter Adama van Scheltema: ‘Moe van alles, moe van my, wil ik niets meer, wil ik dood’, heel goed begreep, en, somtyds, net zoo ‘voelde’.Ga naar eindnoot3 (Dit, lieve menschen, alléén omdat ik nergens gelegenheid vind myn ‘egoïstisch’, ‘egocentrisch’, de massa-hatend gemoed te luchten!) Zyn, voor de rest, allerhartelykste brief was hy begonnen met my te verwyten niet te ‘reageeren’ op zyn ‘vroegere zendingen’. Verbeeld je: ik niet ‘reageeren’ op argumenten! Dat doe ik immers véél te graag! Maar W[iessing], die verstrooid en vergeetachtig is, wat hy natuurlyk niet kan helpen, heeft zich by herhaling, en volkomen tegoeder-trouw, verbééld dat hy my geschreven had, waar hy dit nièt dééd. Hy kondigde | |
[pagina 545]
| |
my méér dan ééns: ‘binnen kort een lange brief met veel nieuws’, en ook de afzending van een ‘pak kranten’ aan, die ik, - brief en kranten - nooit ontving! Ik schreef hem dit, in antwoord op zyn beklag over myn niet-‘reageeren’, en vroeg hem, by deze gelegenheid, wanneer hy nu eens ‘reageerde’ op een paar door my, maanden geleden, aan hém gestelde vragen, te weten: 1o Wat zyn oordeel was over de rechtskundige opvattingen van zyn bulgaarschen vak- en geloofsgenoot Mr. Djoekmadjev, die, aan den van verraad, ‘westersche corruptie’ en anti-Stalinisme beschuldigden oud-minister KostovGa naar eindnoot4 als nolens volens-pleitbezorger opgedrongen, niet alleen geen stervenswoord tot verdediging van zyn cliënt uitbracht, maar hem, door zich ‘homogeen’ te verklaren met het, een-doodvonnis-eischende requisitoir van den Kameraad-procureur, het pad naar de galg hielp opduwen 2o Wat zyn oordeel was over de, door Kameraadske GinollinGa naar eindnoot5 - tegenwoordig afgevaardigde in de fransche Nationale Vergadering! - in juni 1940, in opdracht van de verdekt-opgestelde leiders der fransche communistische Party gedaan by de duitsche ‘Pressestelle’ in het, weinig dagen te voren bezette Parys, met het (o zoo gemakkelyk bereikte) doel vergunning te krygen de Humanité, het officieele orgaan van de P.C.F., (door de fransche regeering, wegens sabotage van de nationale verdediging en landverraderlyk défaitisme verboden en, sedert dien, clandestien verschynend) weer òpenlyk te mogen uitgeven. Kameraadske Ginollin, by het verlaten van het bureau der Pressestelle door de fransche politie gearresteerd, werd den dag daarop door de Moffen in vryheid gesteld, en de Humanité bleef, met toestemming en in stemming van den bezetter, òpenlyk verschynen tot op het oogenblik van Hitlers oorlogsverklaring aan Rusland. Toen dook het blad, van den eenen dag op den ànderen ‘patriotisch’ geworden (en gebleven!) weer onder en bestookte, tot het eind van den oorlog, zyn hitleriaansche ex-beschermers. Tot nu toe heeft myn oude vriend Wiessing niet op deze beide vragen ‘gereageerd’. (Maar Pétain is in zyn oogen ‘een oude schavuit’.) Ik denk dat Wiessing myn brief wèl zal hebben ontvangen. En de mögelykheid is niet uitgesloten, dat hy daar wèl op ‘gereageerd’ heeft ofschoon ik dit sterk betwyfel. Zyn antwoord heeft my dan niet bereikt, wat verklaarbaar zou kunnen zyn door de omstandigheid dat onze brievenbesteller, voor de rest een aardige jongen, aan buien van verstrooidheid lydt. Zoo heeft hy, een paar weken geleden, een aan my | |
[pagina 546]
| |
geadresseerden brief van Ravesteyn per abuis in de bus van een van onze buren gedeponeerd. Zou er iets dergelyks gebeurd kunnen zyn met een brief van Wiessing? Wil je eens by hem informeeren - jelui hebt zeker telefoon - naar het hoe of wat en my zyn antwoord meedeelen? Ik schreef W., net als aan jelui, dat my een ongelukje was overkomen, en dat ik my, door myn val, nogal had bezeerd. Navraag, naar de naweeën daarvan - die nog niet héélemaal zyn verdwenen, maar geen aanleiding tot ongerustheid meer geven deed hy niet voor zoover ik wéét. Breng de Wiessings onze groeten over en vraag dan tegelyk of hy myn brief van 7 november ontvangen en daarop geantwoord heeft. Wat die hèruitgave van myn boeken (of van één daarvan) betreft, ben ik sceptischer dan ooit. Emons schreef my dat hy, wat zyn eventueele ‘bydrage’ betreft, met Wiessing, en via hèm, met uwé in correspondentie is. Ik hoef jelui daar dus niets van te zeggen. Wat Wiessing nog betreft. Ik heb hem - pleister op de wonde, áls ik hem die geslagen heb door myn, hem misschien in verlegenheid gebracht hebbende vragen - overeenkomstig myn opréchte meening gezegd dat ik zyn stryd-artikels in de Waarheid - als polemische geschriften - uitstekend heb gevonden. Wat niet zeggen wil dat ik het, in alle opzichten, ééns met hem ben. Maar nu schei ik er uit, want het vooroverzitten vermoeit my nog altyd. Voor de rest heb ik hevige, vaak ondragelyke rugpyn, en het langen tyd loopen - voor de boodschappen waartoe het myn lieve huizevrouw volstrekt aan tyd ontbreekt - valt my nu ook dikwyls zwaar. Niets aan te doen! Ik denk nu maar, om my te troosten en geduld te oefenen, aan jelui e.v. groote vacantie en jelui bezoek. Dat zal my weer verkwikken. Met alle liefs van Kaya en my
C.
Vrydag-middag, 8 december.
p.s. Op het moment van sluiten en naar de post hollen - als myn gang nog ‘hollen’ genoemd kan worden! - krygen we jelui brief ddo 6 december, waarvan een passage, jelui sintniklaas-verrassing betreffend, al in den mynen beantwoord is. Wat een aardige vent is die Boost toch, die a priori myn nog voor Mandril te schryven bydragen aanvaardt, op de wyze ongeveer waarop | |
[pagina 547]
| |
de groote graankoopers zich het bezit verzekeren van nog-te-velde--staand gewas. Groet hem by gelegenheid hartelyk voor my, wil je, Henk Spytig dat de Nieuwe Eeuw het bedoelde artikel ‘ongeschikt’ voor opname in haar kolommen acht. Laat my het nu nog eens ergens anders probeeren, in de Goudsche Courant, bedoel ik, waarvan de directeur (of de hoofd-redacteur?) bevriend is met een zoon van Klaas Swart te Westzaan. Deze zoon - Gerbrand geheeten - woont in Gouda, en in het bedoelde blad heeft hy, gedurende een kort verblyf op Makassar, waarheen hy in zyn hoedanigheid van arts in militairen dienst, een aantal uitstekende bydragen over zyn reis en zyn verblyf daar ginder heeft geschreven. Of myn door Winkler van de hand gewezen artikel door de Goudsche Courant ‘waardig’ zal worden gevonden, dat weet ik niet. Wel heb ik de zekerheid dat Dr. Gerbrand Swart zyn best zal willen doen het daar onder dak te brengen. Wil je dus, vriend Kuyper, de copy, met een begeleidend woordje, opzenden aan Klaas Swart, of, mocht je binnen kort zaken te doen hebben in ‘Wessanen’ hem die ter-hand stellen Wie weet lukt het dezen keer! Ik zelf zal morgen of overmorgen ook aan K. Swart en zyn vrouw - die wy als kind, pleegkind van de Kindermeel-Molenaar gekend hebben - schryven. Ik deed dit onlangs, op 23 of 24 november, om Klaas S. te feliciteeren met zyn verjaardag op 27 november, maar heb, tot nu toe, geen antwoord gekregen. Wel verwacht ik dat elken dag. Veel dank voor de 2 photo's, waarvan ik die waarop Rowdy vrywel onzichtbaar is, het beste vindt wat myn smoelwerk betreft. Ik zie daar niet zoo idioot op uit als op de beide àndere. Vinden jelui-zelf dat óók niet? Met, nóg eens, de verzekering van al onze genegenheid
C.
Willen jelui, in een volgend ‘pakje’, ons weer wat capucyners sturen? Een heerlyke kost! |
|