Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet Ccxxxiiij. Liedeken.Op de wijse: Comt hier tot my (spreeckt Godes Soon.)
Ga naar margenoot+Vliedt doch de lusten der jonckheyt,
Ga naar margenoot+En maeckt u nu ter tijdt bereyt
Van buyten en van binnen,
Ga naar margenoot+Op dat ghy meucht des levens Croon
Ga naar margenoot+Die opghehanghen is seer schoon,
Ga naar margenoot+Tot eenen prijse winnen.
Ga naar margenoot+Recht moet het hert verandert zijn,
Voor Godt gheldt gheen uytwendich schijn
Ga naar margenoot+Men moet hem ommekeeren,
Worden onnoosel als een kindt
Daer men gheen boosheyt in en vindt
Met daedt noch met begeeren.
Ga naar margenoot+Sachtmoedich en ootmoedich reym
Moet men draghen het jock alleyn
Ga naar margenoot+Dat Christus heeft ghedraghen,
Op sijn exempel met aendacht
Moet men sien, daer op hebben acht,
| |
[pagina 519]
| |
Want dat is Gods behaghenGa naar margenoot+
En vergheet dit doch nimmermeer
Mijn liefste, dat is mijn begheer,
Maer houdt doch in ghedachten
Des Heeren Wet, wat daer in staet,Ga naar margenoot+
Daer met neemt altijdt uwen raet,
En doet tot hem u clachten.
Liev’ Heere, wilt my nemen aen,
En wilt doch mijner gade slaen,
Ghy weet mijn cleyn vermoghen,
Mijn swackheyt en mijn onverstandtGa naar margenoot+
Wilt my doch nemen by der handt,Ga naar margenoot+
Dat ick niet word’ bedroghen.
Ick roep Heere in mijn ghemoet
Tot u, als mijnen Vader goet,Ga naar margenoot+
In den Heme hier boven,Ga naar margenoot+
Gheeft doch dat mach gheheel bequaem
Gheheylicht worden uwen Naem,
Dat mijn ziel u mach loven.
Alsoo coem oock tot my ghelijck
V goet en welbehaeghlijck Rijck,
Dat ick ghrecht mach werden,
Vwen wille gheschiede soet
Ghelijck hy in den Hemel doet
Alsoo oock hier op erden.
Noch gheeft my Heer in honghers noot,
Daghelijcx d’Aerdsch en t’Hemels broot,Ga naar margenoot+
Mijn schuldt wilt oock vergheven,
Dat ick misdaed’ t’eenigher tijt
Dat scheldt my uyt ghenaden qiuijt,
O mijn Godt hoogh verheven.
Satans daghelijcx om my gaet,Ga naar margenoot+
Laet my niet vallen vroech noch laet
In eenich quaet bekooren:
Maer my Heere daer van verloost,
En daer op set ick mijnen troost,
Dat ghy my sult verhooren.
Doch week ick Heere dat ghy zijt
| |
[pagina 520]
| |
Ga naar margenoot+Een stercke Godt ghebenedijt,
Die macht en oock de crachten,
En oock het Rijck u toebehoort,
Ga naar margenoot+Als ghy maer spreeckt een troostlijck woort,
Sal al mijn pijn versachten.
Ter eeren van ws lofs bedrijf,
Maeckt doch bequaem mijn ziel en lijf,
Ga naar margenoot+Dat ick mach openbaren
Ga naar margenoot+Heylich, als Christus comen sal,
Ga naar margenoot+Dat ick mach staen by’t lief ghetal,
Ga naar margenoot+Vry van des doodts beswaren.
|
|