Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijReyckenen van’t toenemen des nieuwen Menschen. Het Ccxvij. Liedeken.Op de wijse van den 19. Psalm: Die Hemelen seer claer, etc.Spruyten in Syons dal
Nu gheplant over al
Ick wensch u Gods ghenade
Voor een vriendtlijcke groet
Van Godt bequaem en soet
Altijdt vroech ende spade,
Op dat ghy mercken meucht
Ga naar margenoot+Of de nieu Mensch verjeucht,
Meerder wordt en volcomen,
En of ghy findt der tijt
Dat ghy vernieuwet zijt
Oock wat hebt toeghenomen.
[...]delijck sult dat ghy
Bemercken recht daer by
Ist dat ghy gaer versinnen
Ende u schuldich kent
Ga naar margenoot+Dat ghy onvolmaeckt bent
| |
[pagina 485]
| |
Van buyten en van binnen,
Wie Godt behaghen sal
Moet hier int Aerdsche dal
Hem fellen gantsch mishaghen,
Soo alle vromen saenGa naar margenoot+
Voortijdts hebben ghedaen,Ga naar margenoot+
Deden haer nedrich draghen.
Alsoo sult ghy dan voort
Gheern hooren Godes woort,
T’doet die perfecktheyt gheven,Ga naar margenoot+
Daer deur wast men en groeyt
Als t’gras van reghen bloeytGa naar margenoot+
Tot den eeuwighen leven.
De Mensche int ghemeynGa naar margenoot+
Van den broode alleynGa naar margenoot+
Niet en leeft, soo wy weten,Ga naar margenoot+
Maer van Gods woorden claer
Leven die allegaer
Die dat gheestelijck eten.
Vander straffen bespiet
Die broederlijck gheschiet
Die men gheern doet ontfanghen,Ga naar margenoot+
Wordt men oock seer gheslicht
Als men sulck goet bericht
Gheern aenneemt met verlanghen:
Wie castijdingh verlaet
Verwerpt sijn ziel als quaet,
Maer die wordt wijs int gronden
Die sy aenneemt te recht,
Hy sal wel een cloeck knecht
Voor Gods worden bevonden.
Leeren moet men noch meer
Oft men oock Godt den Heer
Stadich heeft voor sijn ooghen,Ga naar margenoot+
Sijn teghenwoordicheytGa naar margenoot+
Maeckt ons neerstich bereyt
Tot sijnen dienst te voeghen:
Als wy weten certeyn
| |
[pagina 486]
| |
Dat t’samen groot en cleyn
Ga naar margenoot+Hy aensiet onse wercken,
Soo zijn wy neerstich snel
Om nu te wercken wel,
Dus mach men t’groeyen mercken.
Int herte draghen bloot
Christi lijden en doot,
Doet wasschen en vermeeren
Den nieuwen Mensche vroech,
Ga naar margenoot+Daerom oock Paulus droech
Die litteyckens sijns Heeren
Stadich int lichaem, want
Het verlicht ons nt’verstant,
Doet het ghemoedt ontsincken,
Ontsteeckt die liefde soet,
Werckt heylich int ghemoet
Als men recht gaet bedincken.
Den nieuwen Mensch verclaert,
Hem hier in openbaert
T’wassen en het groeyen:
Ghy die u ziel bemint,
Siet of ghy’t oock bevint,
En vyerich zijt uit bloeyen,
Hier op te hebben acht
Help Godt met sijner cracht,
Hy wil ons wel beraden,
En wat ons noch ontbreckt,
Vervullen heel perfeckt
Wt louterer ghenaden.
|
|