Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[pagina 286]
| |
Het Cxxvij. Liedeken.Nae de wijse: O Godt ick moet u claghen, ofte: Mijn ziel die loeft den Heere.
Ga naar margenoot+In blijdschap boven maten
Soo is mijn hert verheucht,
Als ick denck (wilt het vaten)
Ga naar margenoot+Op de eeuwighe vreucht:
Ga naar margenoot+Die Gods volck ghebeuren // sal
In des hemels mueren // smal
Daer vergaet het trueren // al.
Ga naar margenoot+Aenmerckt des Menschen leven
Ga naar margenoot+Hoe dat hier is ghestelt,
Vol onrusten om gheven,
Ga naar margenoot+Met moeyten seer ghequelt:
Ga naar margenoot+Altemet een cleyn jolijt,
Maer treuren comt haest subijt,
Ga naar margenoot+Sterven naeckt hem alle tijt.
Niemandt en is op eerden
Ga naar margenoot+Die niet en hoept eenpaer,
Wie mach bevonden werden
Ga naar margenoot+Die niet en sorght? voorwaer
Daer en is niemandt die leeft
Die gheen verlanghen en heeft,
Dit alle Menschen aencleeft.
Ghy Vriendekens ghepresen
Ga naar margenoot+Die van Godt beroepen zijt,
Ga naar margenoot+V hoep laet ghestelt wesen
Ga naar margenoot+In Godt ghebenedijt,
Ga naar margenoot+Want de Heer is ghetrou,
Sijn beloften houdt hy u,
Ga naar margenoot+Timmert vast op desen bou.
En wilt u hoep niet stellen
Ga naar margenoot+Op t’ghen’ dat sienlijck is,
Noch u ghedachten quellen
Hier, om het onghewis:
Ga naar margenoot+Loopt op dat ghewisse padt
| |
[pagina 287]
| |
Vyerich nae de rijcke Stadt,Ga naar margenoot+
Wordt niet moede nochte matGa naar margenoot+
Niemandt en can met sorghen
Sijn leven maken lanck,
Spreeckt Christus onverborghen,
Weest int gheloof niet kranck,
Sorght niet wat ghy eten sult,
Weet dat Godt all’ dinck vervult,
Laedt op u gheen quade schult.
Gaet siet eens aen de Raven,Ga naar margenoot+
Die Voghels groot en cleyn,
Sy wercken noch en slaven,
Noch voedtse Godt ghemeyn:
Want sy niet en zaeyen // siet,
Daerom sietmens’ oock maeyen // niet,
Nochtans Godt haqer noyt verliet.
En de bloemen wilt merckenGa naar margenoot+
Die op’t veldt staen bereyt:
Sy en spinnen noch en wercken
Nochtans zijnse becleyt,
Schoonder dan Salomon ras,
Die seer rijck en heerlijck was,
Denckt hoe Godt becleedt het gras.
Rust ghy u, laet den Heere
Voor u sorghen seer vroet:Ga naar margenoot+
En sorght doch ghy niet meere,
Want het u schade doet:
Want daer door wordt Godes woortGa naar margenoot+
Iammerlijck verstickt, versmoort,Ga naar margenoot+
Het en brenght gheen vruchten voortGa naar margenoot+
In s’hemels Throon verhevenGa naar margenoot+
Is u een huys gheset,
Verlanght daer nae met beven,
Op dat ghy onbelet
Eeuwelijck meucht nemen in:
Neemt dit doch in uwen sin,
Denckt het is een groot ghewin.
Te huys verlanght te comenGa naar margenoot+
| |
[pagina 288]
| |
Ga naar margenoot+By uwen Vader fijn:
Ga naar margenoot+Daer wordt al wech ghenomen
De swaerheyt en de pijn
Die den vromen hier ontmoet:
T’suer wordt daer verkeert int soet,
Naer dat Hemelsch haestich spoet.
Ga naar margenoot+Zijt Godt den Heere bevolen,
Die neerstelijck bewaert,
En houdt doch niet verholen
Dat ick hier heb verclaert,
Ga naar margenoot+Maer volbrenghet met der daet,
Dat ghy niet en comt te laet,
Spoedt, de Deur noch open staet.
|
|