Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen ander Ghebedt-Liedeken, om de seven gaven des H. Gheests te bidden. Het lxxxvj. Liedeken.Op de wijse van den 24. Psalm: De Aerd’ is onses Godts, etc.Gheeft doch, Heer, uwe teere MaeghtGa naar margenoot+
Den goeden gheest // soo’t u behaeght,Ga naar margenoot+
Die op Christo is dadich comen,Ga naar margenoot+
Dat hy my stadelijck versterckGa naar margenoot+
Met sijnen crachten in my werck,Ga naar margenoot+
Tot ick sal worden wech ghenomenGa naar margenoot+
Rechte vrees Gods sijn eerste deucht,Ga naar margenoot+
Wilt my gheven in mijne jeuchtGa naar margenoot+
Op dat ick het quaet doen mach mijden,Ga naar margenoot+
En vreesen u van herten gront,Ga naar margenoot+
En Menschene vrees , my onghesont,Ga naar margenoot+
Mach gantsch en heel stellen bezijdenGa naar margenoot+
Iae als ghy my, Heer, soo siet aen,Ga naar margenoot+
Soo sal ick recht u woordt verstaen,Ga naar margenoot+
End’ uwen wil stadich volbrenghen,Ga naar margenoot+
Want u te vreesen int ghemeynGa naar margenoot+
Is de rechte wijsheyt alleyn.Ga naar margenoot+
End’ het begin van allen dinghenGa naar margenoot+
Een sulcke wijsheyt wel bedacht,Ga naar margenoot+
De welcke is de tweede cracht
Ws Gheests, wilt my, O Heer, oock geven,Ga naar margenoot+
Op dat ick wel betrachten machGa naar margenoot+
V te vresen nacht ende dach,Ga naar margenoot+
Nae uwen wil altijdt te levenGa naar margenoot+
T’is noch, O Heer, dat ick begheer,Ga naar margenoot+
Doet Menschen wijsheyt van my veer,Ga naar margenoot+
Want sy oock wordt tot allen stonden,Ga naar margenoot+
Hoe groot sy schijnt end hoogh’ beromt,Ga naar margenoot+
Als sy by uwe wijsheyt comt,
| |
[pagina 190]
| |
Ga naar margenoot+Niet dan ijdel dorheyt bevonden.
Ga naar margenoot+Keert doch in my door uwe handt,
Ga naar margenoot+Die derde cracht, een recht verstandt,
Ga naar margenoot+Dat ick te recht mach onderscheyden,
En recht kennen het quaet en t’goet,
En my daer nae mach met der spoet
Ga naar margenoot+Heel neerstelijck voor u bereyden.
Ga naar margenoot+En drijft uyt my den quaden aert,
T’menschelijck verstandt, dat nu beswaert
Vwen Gheeste, O Heer, seer goedich,
Ga naar margenoot+Dit openbaert ghy onder t’Cruys
Ga naar margenoot+Dennen die woonen in u huys,
Ga naar margenoot+En gheeft haer troost seer overvloedich.
Ga naar margenoot+Noch Heer gheeft in mijns herten plaets
Ga naar margenoot+Die vierde cracht, sy is des Raets,
Op dat ick hier in gheenen stucken
Ga naar margenoot+Hoe my raden de Menschen boos
Ga naar margenoot+Met haren valschen vonden loos,
Ga naar margenoot+Tot gheener tijdt en laet verrucken.
Van uwen Rade niet en wijck,
Ga naar margenoot+Al goudt het gantsche aerdtsche Rijck,
Ga naar margenoot+Want niemandt en can beter raden
Ga naar margenoot+Dan Christus uwen lieven Soon,
Ga naar margenoot+Comende uyt des Hemels Troon,
Ga naar margenoot+Van u, Heere Godt vol ghenaden.
Ga naar margenoot+Met sterckheyt, Heere, my vervult,
De vijfde cracht, alsdan ghy sult
Ga naar margenoot+Mijn herte seer heerlijck verhooghen,
Ga naar margenoot+Soo ick ghestadich als een Man
Ga naar margenoot+My altijdt overwinnen can,
Ga naar margenoot+Nae uwen wille my vervooghen.
Ga naar margenoot+Alsdan wordt van my niet gheacht
Ga naar margenoot+Dees Weerelt, noch al hare macht,
Ga naar margenoot+Sy gaet heel gantsch onder ten gronde,
In u sterckheyt wordt sy vertsaeght,
Ga naar margenoot+Want ghy Heer, de victory draeght
Ga naar margenoot+Door’t scherpe zweerdt van uwen monde.
Ga naar margenoot+Een elcke sake, sonder gonst
| |
[pagina 191]
| |
Recht te richten, gheeft my de const,Ga naar margenoot+
Die seste cracht, seer hoogh van waerden,Ga naar margenoot+
In al dinghen te houden maet,Ga naar margenoot+
T’onderscheyden, nae uwen raet,
Alle saken op deser Aerden.
S’Menschen const is ijdelheyt,
Die den Mensch int verderven leyt,
Hoe schoon sy schijnt voor sijnen ooghen,
Die hebben wy ghesien voorwaer
Aen Adam onsen aerdtschen Vaer,Ga naar margenoot+
Hoe seer dat hy was bedroghenGa naar margenoot+
Eyndtlijck gheeft my nu Heer voort,
Godsalicheyt, soo die behoort,Ga naar margenoot+
Het is ws Gheests sevende crachte:
Dat ick niet u mach zijn ghesintGa naar margenoot+
Ghelijck een Vader en sijn kint,
Dit ick van u, O Heer, verwachte.
Iae dat ick mach int herte mijn
Met u soo gantsch vereenicht zijnGa naar margenoot+
Als u lief Kindt nieuwe gheboren,Ga naar margenoot+
Dat bid ick u van herten grondt,
Op dat ick worde heel ghesont,
Wilt doch, Heer, mijn ghebedt verhooren.
Comen voor u soo wil ick nu
Te dancken en te loven u,Ga naar margenoot+
Voor al uwe heerlijcke daden,
En segghen u midts desen sanck,
Lof, eer en prijs, en grooten danck,Ga naar margenoot+
Ghy goedighe Godt vol ghenadenGa naar margenoot+
Keert u tot my, verlaet my niet,Ga naar margenoot+
Wat my ter weerelt hier gheschiet,
Wilt Heere voor my sorghe draghen,Ga naar margenoot+
Want ghy zijt groot, edel en wijs,
Sterckt my, die ick ben swack als rijs,
Dat mijn doen, u Heer mach behaghen.
|
|