Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet lxxxj. Liedeken.Nae de wijse: T’is heden een dach van vrolijckheyt. Dies est laecitiae.Ghy uytvercoren kinderen
Waer dat ghy zijt met namen,
En laet u niet verhinderenGa naar margenoot+
Stadich te versamen,
Want daer deur de liefde wast,
En t’gheloove wordt heel vast,Ga naar margenoot+
T’gaet oock seer vermeeren,
Elck een brengh alsoo’t behoort,
Sijn goede gaven voort,
Tot den prijs des Heeren.
Sticht oock malcanderen
Soo in goeder maten,
Dat ghy meucht veranderen
End’ het quade laten,Ga naar margenoot+
Om te doen alleen het goetGa naar margenoot+
Dat een Christen hier doen moet,Ga naar margenoot+
Soeckt vre, wilt daer nae jaghen,
Teghen elcken openbaer
Laet uwe Lichten luchten claer,Ga naar margenoot+
Wilt ghy Godt behaghen.
Mijn lieve broeders in den Heer,
Susters allegader,
| |
[pagina 178]
| |
Ga naar margenoot+Ick wenschte dat de vred’ hem meer,
Die comt van Godt den Vader,
Door Iesum Christum sijnen Soon,
En door de cracht sijns Gheestes schoon,
Dat ghy meucht opmercken,
Dienen Godt met ziel en lijf,
Ga naar margenoot+Heylich in al u bedrijf,
Ga naar margenoot+De Heer wil u verstercken.
Ga naar margenoot+Hoewel ick niet en ben present
By u met den lichame,
Soo zijt ghy in mijn hert gheprent
Also leden bequame,
Godt gheve dat wy al ghelijck
Vergaderen int Hemelrijck,
Daer nae soo laet ons haken,
Op dat wy worden becleyt
Met de groote heerlijckheyt,
Ga naar margenoot+Wilt gheen onschuldt maken.
Nu ghy oock gheroepen zijt
Ter Bruyloft te comen,
Neemt doch waer u corte tijt,
Bereydt u als de vromen,
Ga naar margenoot+De Bruydegom die wil ingaen
Om de gasten te schouwen aen,
Wie onbereydt wordt vonden,
Comt tot schanden onbeleeft,
Gheen goed’ antwoordt hy en heeft,
Hy wordt vast ghebonden.
Werpt hem in de duysternis,
Sal de Coninck spreken,
Hem die onbecleedet is,
Tijdt sal daer ghebreken
Wederom te gaen naer huys,
Hem te booghen onder t’Cruys,
Ga naar margenoot+Wilt het doch aenveerden
Dewijl ghy hebt tijdts ghenoech
Ga naar margenoot+Slaet u handt vry aen den ploech,
Wilt doch vroom volheerden.
| |
[pagina 179]
| |
Wandelt wijslijck nae den Gheest,Ga naar margenoot+
Soo ghy hebt begonnen,
Dat ghy van’t ghecroonde BeestGa naar margenoot+
Niet en wordt verwonnen,
De vyandt comt by schoonen dach,Ga naar margenoot+
Die s’nachts niet comen en mach,
Soeckt ons te beswaren:Ga naar margenoot+
V van Godt doch niet en keert,
Dat ghy van hem hebt gheleert,
Wilt ghetrou bewaren.
T’is het rechte Fundament,Ga naar margenoot+
Wilt daer vast op bouwenGa naar margenoot+
T’ghene dat ghy hebt bekent
Wilt vast onderhouwen,
Blijft ghetrou tot in den doot,Ga naar margenoot+
Valt niet door de winden grootGa naar margenoot+
Die aen’t huys nu blasen,Ga naar margenoot+
En beneffens comen in,Ga naar margenoot+
Wijckt niet naer een elckes sin,
Want soo doen de dwasenGa naar margenoot+
Elck een houd’ hem cloeck en wijs
Als een knecht des Heeren,
Loopt vrijmoedich nae den prijs,Ga naar margenoot+
Wilt niet omme keeren
Ter rechter noch ter slincker handt
En wijckt doch niet, ghy comt int landt,Ga naar margenoot+
Wilt niet omme kijckenGa naar margenoot+
Om t’ghen’ dat ghy achter laet,Ga naar margenoot+
Want het altemael vergaet,
T’sal als roock verblijcken.
Maer t’ghen’ dat ons is beloeft,
Dat sal eeuwich dueren,
Wie ghetrou blijft, en beproeft,Ga naar margenoot+
Comt in s’Hemels mueren,
Wie daer wijckt, wordt niet ghecroont,Ga naar margenoot+
Des Goddeloosen niet verschoont,
Elck een sal voorschijnen
Daernae dat hy heeft ghedaenGa naar margenoot+
| |
[pagina 180]
| |
Naer sijn wercken loon ontfaen,
In vreuchd’ oft in pijnen.
Ghy vrienden in het Emderlandt,
Ick laet u hier met groeten,Bevolen zijt in Godes handt,
De Heer wil u ontmoeten.
Met sijner Godlijcker aert,
Dat ghy meucht blijven onbeswaert
Soo wy zijn ghescheyden,
Ga naar margenoot+Eenich in den gheeste jent,
Ga naar margenoot+Blijft volstandich tot den ent,
Godt wil u gheleyden.
|
|