Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Het lxxvij. Liedekens.Op de wijse van den Linden Smit, etc.Ghenad’ en vred’ van Godt den Heer,Ga naar margenoot+
Om te bewaren Christus leer,Ga naar margenoot+
Wil u de Vader gheven,Ga naar margenoot+
Deur sijnen Soon, t’is mijn begeer,Ga naar margenoot+
Soo langh’ als ghy sult leven.
Een groote vreucht is voor de handt,Ga naar margenoot+
Te erven in het schoone landt,Ga naar margenoot+
Die ons Godt gaet beloeven,
Hy gheeft ons eenen onderpandt,Ga naar margenoot+
Den laet ons niet bedroevenGa naar margenoot+
Reyn, heylich, moeten wy ghesteltGa naar margenoot+
Zijn, elck een als een trouwe heldt,Ga naar margenoot+
Met lijdtsaemheyt verbeydenGa naar margenoot+
Den Heer, behoudt ghy soo het veldt,Ga naar margenoot+
Soo sal hy u gheleydenGa naar margenoot+
Dat ghy sult comen in sijn Rijck,Ga naar margenoot+
Gods Enghelen werden ghelijck:Ga naar margenoot+
Wie cant doch overdincken
De vreuchde die ons sinder wijck
Godt door Christus wilt schincken.
Rust sullen wy hebben aldaer,Ga naar margenoot+
Van onse wercken allegaer,
En met Christo verblijden,
Soo wy hem trouwelijck volghen naer,Ga naar margenoot+
En wijcken niet bezijdenGa naar margenoot+
Van Christo nemmermeer en wijckt,
Ga naar margenoot+Genes. 19. 26.
Loths Wijf is drom verganghen,
In eenen Soutsteene ghelijckt,
Bedenckt dit met verlanghen.
Wilt doch al u betrouwen groot
Op Godt stellen in aller noot,Ga naar margenoot+
Gheeft hy een goet uytcomen,lGa naar margenoot+
Wie hem vertrout tot in der doot
| |
[pagina 170]
| |
Wordt van hem opghenomen.
Ga naar margenoot+Tot hem neemt uwe toevlucht al,
Hy u lieflijck ontmoeten sal,
Ga naar margenoot+Hoe soud’ hy ons verlaten,
Hy die sijn Kindt in desen val,
Ons gheeft tot onser baten.
Nu ist, hoort die begheerte mijn,
Dat ghy doch wilt ghetrouwe zijn,
Ga naar margenoot+In Godes goede gaven,
En helpt den Armen neerstich fijn,
En wilt de krancken laven.
Op dat ghy doch meucht hooren dit,
Comt mijn lief kindt, mijn Rijck besit,
Hoe salich zijn haer ooren,
Die aenghedaen met een cleedt wit,
Ga naar margenoot+Dit alsdan sullen hooren.
Te samen weest doch nu verblijt,
Nu ghy ghelijck beroepen zijt
Ga naar margenoot+Int Rijcke Gods hier boven,
Houdt dat ghy hebt tot aller tijt,
Laet u croon niet beroven.
Segghen adieu wil ick hier met,
O ghy beminde, hier op let,
Godt die wil u bewaren,
En gheven dat wy onbesmet
In den Hemel vergaren.
|
|