Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
Een vermaen Liedeken,op de wijse: Wee hem die in Gods vreese staet.
Ga naar margenoot+Den tijdt is hier, nae Schrifts vermaen,
Ga naar margenoot+Om van den slaep nu op te staen,
Ga naar margenoot+Van der Weerelt te scheyden,
En langher niet te beyden.
Ga naar margenoot+Recht is hier d’aenghename Iaer,
Ga naar margenoot+Dat ons vrijdt van alle ghevaer,
Ga naar margenoot+Den swaren last der zonden
Wordt door Christum ontbonden.
Ga naar margenoot*Verheucht Ga naar margenoot† laet ons gaen te ghemoet
Den Coninck groot, die sulcx nu doet,
Ga naar margenoot+Elck een wil hem vercieren
Ga naar margenoot+Om sijn Feest recht te vyeren.
Ga naar margenoot+In ons, zijnde gheheel vertsaeght,
Ga naar margenoot+T’ghebroken herte hem behaeght,
Ga naar margenoot+Eenen gheest seer verslaghen
Doet hem voor al behaghen.
Ga naar margenoot‡Cleen ende groot de zonden al
Van ons ghedaen, Ga naar margenoot* end’ Adams val,
Gheerne voor hem belijden,
Ga naar margenoot+End’ al boosheyt vermijden.
Ga naar margenoot+Kennen Christum voor den Heylant,
Ga naar margenoot+Dien Godt de Vader heeft ghesant,
Ga naar margenoot+Den Soon Gods hoogh verheven,
Ga naar margenoot+Die ons schinckt d’eeuwich leven.
Een ellick wil bedencken saen,
Ga naar margenoot+Hoe hy Christum heeft aenghedaen
Ga naar margenoot+Int Doopsel, met betrouwen
Vast’lijck aen hem te houwen.
Niet meer te Ga naar margenoot‡ vreesen int foreest,
Ga naar margenoot+Gheeft hy ons den heylighen Gheest
Ga naar margenoot+Matelijck met verstande,
Ga naar margenoot+Tot eenen onderpande.
Ga naar margenoot+Bringhen ginck hy u wel bereyt
Het reyn witte onschuldich cleyt,
Dat by hem was ghebleven,
| |
[pagina 117]
| |
Nu heeft hy’t ons ghegheven.
En nam ons aen tot sijnen wil,
Dat wy hem sullen houden stil,
End’ van des vleesches lusten,Ga naar margenoot+
Ghestadich sullen rustenGa naar margenoot+
Rusten alsoo van onsen werck,
Maer hy met sijnen Gheest seer sterckGa naar margenoot+
Wilt stadich in ons wercken,
Met sijnen Gheest versterckenGa naar margenoot+
Ten mach niet anders zijn beduyt,
Dan ellick moet nu met hem uyt,
En d’aerdtsche heel versaken,Ga naar margenoot+
En nae het Hemelsch haken.
Rechtveerdich ende sober fijn,
En daer toe oock Godtsalich zijn,
En wachten met den vromenGa naar margenoot+
Tot dat de Heer sal comenGa naar margenoot+
Al in den wolcken hoogh gheacht,Ga naar margenoot+
Ende met hem sijn groote macht,Ga naar margenoot+
Als hy sal openbaren
Met der Hemelscher scharen.
Met een blijdelijcken schal
Hy u dan lieflijck roepen sal:
O ghy ghebenedijde,Ga naar margenoot+
Comt sitten aen mijn zijde.
Slaet dit wel gae, mijn lieve kint,
Het eeuwich goet voor al bemint,
Wilt dit niet ijdel singhen,
Maer met der daedt volbringhen.
|
|