bos en alle dieren zullen onze slaven zijn. Dat heeft
Hinkstap de kraai mij beloofd.’ ‘Leve koning
Maxtoontje’ riepen de dwergen. Kriebeltje rilde: die
Hinkstap was een kraai met één lamme poot, het was de wreedste kraai, die er bestond, niemand was veilig voor hem. Daar streek hij al neer ook. ‘Waar blijft de wintervoorraad van het bos,
alles moet ik hebben, geen nootje mag er achter blijven!’ kraste hij. Alle dwergen bogen diep: ‘Wij zijn bezig Heer
Hinkstap, maar de kabouters en de bosdieren...’ ‘Weg met al die kabouters’ kraste de kraai ‘en gauw wat, of ik pik jullie ook dood.’ Dat werd Kriebeltje te erg, zachtjes sloop hij weg. ‘We moeten naar de Bosfee.’ fluisterde hij tegen 't muisje.
Onderweg merkten ze, dat de oorlog in volle gang was. Veel Stinkzwammen lagen omver en Wroetom, de mol stak even zijn kop boven de grond. ‘Ik wroet hun huizen om, ik wroet hun zwammen om en ik vang ze of 't engerlingen zijn’ bromde hij. Bij een konijnenhol zaten twee egels op wacht. ‘Hier zijn jullie veilig’ zei er een ‘geen Stink Stank-mannetje komt er in.’ Maar Kriebeltje liep door, naar de Bosfee. Gart Witzwart, de ekster, had wat anders; bedacht. Hij