De Groninger richting.
8.4.1843
‘En nu Groningen en Goudswaard. Ik kan dat wel begrijpen. Dat Waarheid en LiefdeGa naar voetnoot1) dringt door tot de fijnste zenuwen onzer eigengerechtigheid. Het is eene spijze, schoon om te aanschouwen, en die verstandig schijnt te maken. Maar bij dieper inzien zal ook G. wel gewaar worden, dat de Waarheid ontbreekt, en de Liefde dan alleen gelaten, niet heel vast staat.’