Briefwisseling
(1938)–Willem de Clercq, Isaäc da Costa– Auteursrecht onbekend
[pagina 31]
| |
gevoelens der bedoelde vrienden niet alleen niet tegen-gesproken maar (dit weet Gij zelve best) voor gesproken en verdedigd op het stuk van bevinding omtrent de ellende, doch hunne leer aangaande de heiligmaking zooals die b.v. door Kohlbrugge in zijne preekGa naar voetnoot1) wordt voorgesteld is dwaling, gevaarlijke dwaling. Wel verre dat de begrippen onzer kerk in die richting eene ontwikkeling behoeven, is het juist omgekeerd eene meerder kennis en ondervinding van de dierbaarheid der goede werken en der heiligmaking, die ik geloof dat door het stuk van 's Heeren toekomst zal worden teweeg gebracht. - Onze vaderen stonden vlak tegenover de ingebeelde Pausselijke heiligheid, en zoo was het hun bijzonder toebetrouwd pand de rechtvaardigmaking. - Lees de Openbaring van Johannes uit dit gezichtspunt en Gij zult er van het begin tot het einde eene levendige met 's Heeren komst in verband staande opwekking tot (ware op vrije genade gegronde, en uit de rechtvaardigmaking om niet voortspruitende) heiligmaking in op den voorgrond vinden. Kohlbrugge's leer heeft de tegenovergestelde richting; en kan nuttig zijn als medicijn, nooit als voedsel. - Onder dat uitsluitend gezicht van inwendig bederf kan veel bedriegelijks wederom schuilen. Maakt dit gezicht ons ootmoediger? Dan is het recht. Doch ik heb bij meer dan eene gelegenheid het tegendeel meenen op te merken, en vreeze dat zomtijds werkelijke zonden over het hoofd gezien worden, terwijl wij speculeeren over het inwendig bederf.’ |
|