Briefwisseling
(1938)–Willem de Clercq, Isaäc da Costa– Auteursrecht onbekendDe positie van De Nederlandsche GedachtenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 20]
| |
nummer der Nederlandsche GedachtenGa naar voetnoot1) (36) kenmerkt, is, wel beschouwd en in nadruk verstaan, beslisschend ten opzichte van hare geheele positie. - Daarin ligt opgesloten, in tegenoverstelling der in den grond steeds omwentelingsgezinde en ongodsdienstige NoordstarGa naar voetnoot2), het beginsel, uit hetwelk alleen redding te hopen (ik zegge in het vertrouwen op den God van Israël en van Nederland voor het geloof des Christens te verwachten) is, namelijk dat der aloude geestelijke vereeniging tusschen de Hervormde Kerk van Christus over Nederland, met den huize van Oranje, als geroepene regeerders onder God dezer gewesten en beschermheeren van de op haren grond geplante Gemeente, en met het echte aloude volk niet alleen van het Juda van ons Noorden, maar ook van de tot ons wedergebrachte tien stammen van het Zuiden. Doch hierin komt mij voor het gebrek in den grondslag van de theorie der Nederlandsche Gedachten gelegen te zijn, dat dit beginsel niet uitdrukkelijk, of laat ik liever zeggen niet levendig, niet consequent genoeg gehouden wordt, dat ten opzichte van de Godsdienst het woord van vrijheid nog veel te zeer aan hare zijde, als of | |
[pagina 21]
| |
het eene gelijke ware, en niet onder hare bescherming, gelijk in onzen alouden Nederlandschen Staat het geval was, wordt gevonden. En insgelijks ten opzichte van het beginsel der Vorstelijke macht, dat er het Godonteerende denkbeeld van de oorspronkelijke Souvereiniteit bij het volk nog niet openlijk en beslisschend genoeg wordt verzaakt, hetgeen behoudens allen betamelijken ontzag voor de constitutie als eene bestaande verordening, immers met niet minder kracht geschieden kon, als inderdaad zoo vele constitutioneele theoriën, behoudens die inachtneming, door de Nederlandsche Gedachten tegengesproken en omvergeworpen worden telkens.’ |
|