De doodstraf.
21.3.1827
‘De doodstraf in den Staat is rechtmatig, de doodstraf is tot behoud der maatschappij (zooals men het noemt) noodzakelijk. Ons eerste, ons voornaamste grondbewijs zij als in alles uit Gods Woord. God als wetgever in Israël heeft den doodstraf over velerlei misdaden uitgesproken. Die bloed vergiet (bv.) diens bloed zal vergoten worden (het goddelooze Fransche wetboek is hiervan afgeweken, ofschoon het den doodstraf niet afschaft). - Gij zult zeggen: dit geldt voor het oude volk. Ik antwoorde neen, voor alle volkeren der aarde, vooral Christenvolken. Immers het recht, dat God, als wetgever in een door Hem zelven afgezonderd en onmiddellijk geregeerd volk heeft ingesteld, zoude dat niet goed zijn voor andere volken? Wat rede kan men van zulk een willekeurig onderscheid geven? - Doch daar is hier meer. - Het Nieuwe Testament verklaart niet minder uitdrukkelijk dat de doodstraf van Goddelijke instelling is, en hier geldt nu geen uitvlucht meer van bijzondering voor oud-Israël. Het Evangelie is gepredikt aan alle volkeren, en wat zegt dat Evangelie? De machten zijn van God verordineerd. De overheid is Gods dienaresse. Zij draagt het zwaard niet vergeefsch. Zij is een wreekster tot straffe dengenen die kwaad doet, Rom. XIII: 1-4. Wilt Gij een hooger bewijs uit de Schriften, en tevens het beginsel zelve kennen van alle doodstraf? God, de rechtvaardige Richter, is door den vloek- en kruisdood van Zijnen eigenen Zone verzoend geworden. Want zonder bloed geschiedt geene verzoeninge.’