Meidoorn(1925)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Het is zoo schoon zich éen te weten Eerste sneeuw In het heilig licht der smart De mist, die uit me regent Mijn schamel vuur brandt langzaam uit Als ik zal gestorven zijn Zinkt mijn lichaam zielloos neer Regendroppel op de ruit Heilige driften jagen Die den dag door aan me dacht De dag is uit den nacht gegaan Nachten stroomen Korte liedjes hoor ik ger'n Bloed ziedt Uw schoon verlangen wekt mijn lust Met een zoet, zoet liedje wil ik vinden Mijn hart spant op den dag Zie ik uw heerlijke oogen branden Den sluimer, die veel smart verborg Wat is 't dat gij in handen houdt? Mijn schrede is zwaar Zoo gij niet van vreugden straalt Liefste, haat de nachten niet Boomen heen- en wedergaand Mijn schoon geluk Brood aan àl geboomen! Een schoon verlangen is ons leven Al de liedren die ik ken Zoo moede, moede, moede De menschen regenen van mij af Waartoe, waartoe O een hoop die groent Niet hier ter heide Waar de liefde vliegt De vogel die naar 't Zuiden trekt Wie voor liefde leeft Mijn lichaam viel Is dit der aarde wet Mijn schouwen in de wereld Scheiden, beiden Het regent en de verte is blauw Wiens geluk is hooger Gelukkig wie voor allen tijd De halve maan, de helft der sterren Zijt gij uitgebloeid Zware wolken schuiven open Zal treuren ik Om liedren, dansend in uw oogen Een ieder lied dat brandt Schoonrood beroosd Voor wie staan al de linden Te wandelen onder uw bloemen Waarheen, waarheen? Waartoe, waartoe? De wereld wentelt in den dag Donker smachten Kus mijn hart op mijnen mond Kus mijn hart en kus mijn mond Zoo zacht kan het niet regenen Kom toch, zonneken Ik hoorde mijne ziele groeien Zoeteken, leg uw kopken dicht Zoolang, zoolang heb ik gedacht Ach, uit oude koude boeken Eéne alleen kan geven Ik heb het koren niet zien bloeien De uren ruischen groen Wanneer de tijd zal komen De zon stond op de zee De groote zon gaat onder Al leef ik land- en rustberoofd Haat verwijdert mij van God Voor uw handen bloeit mijn lied En toen geen sterren Toen ik voor dauw mij heenbegaf Wie daar rijzen, wie daar vielen Ik heb vóor uwe ziel Hoe gloeit, hoe gloeit, hoe gloeit vandaag Blauw welft zich uwe ziel Als heemlen blauwen heuvlen groen Zoet sterreken aan de lucht Leedskelk, dien ik ten bodem dronk Hoe konden wij, schoon hart Zonouter