Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] Ik ben van den buiten. Ik kreeg van mijn ouders, Van ieder mijn part; Van vader mijn schouders, Van moeder mijn hart. Ik vocht om mijn stuiten Met zuster en broêr; Ik ben van den buiten, Ik ben van den boer! Bij d'eigensten pachter, Eerst koeier, dan knecht; Mijn klakke van achter, Mijn hoofd immer recht; Zoo dien 'k om mijn duiten, En teer op mijn toer: Ik ben van den buiten, Ik ben van den boer! [pagina 176] [p. 176] Ik zout en ik zaaie, Ik eg en ik ploeg; Ik mest en ik maaie, Ik zweet en ik zwoeg. Ik klets op de kluiten En glets in de moer: Ik ben van den buiten, Ik ben van den boer! En hebben de zeisens Gezinderezint; De mallende meisens De wagens gepint; Dan zit ik te fluiten Van boven op 't voer: Ik ben van den buiten, Ik ben van den boer! Vorige Volgende