Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Mijn kleen, kleen dochterke. Gelijk een daske zijt ge dik, Gelijk een kwartelke van kwik, Gelijk een moorke soms zoo zwart, Mijn kleen, kleen dochterke, mijn hart! Maar nu gewasschen je daar zit, Daar is geen engelke zoo wit, Daar is geen lammeke zoo zoet, Mijn kleen, kleen dochterke, mijn bloed! Ik hef je op de okselkes omhoog, Ik zie een sterreke in elk oog, En voor mijn armoê word ik blind, Mijn kleen, kleen dochterke, mijn kind! Vorige Volgende