Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Lenteregen. Slagwater plast de regen. De zonne scheurt de lucht En teekent op de wegen Haar tooverende vlucht. Het giet, het giet gestadig! Geen losse druppels meer; Maar vast en ijzerdradig Rechtreesemend en zeer. Het ruischt en kruist en dwerelt, Het spokt en spat uiteen. Witschuim komt opgepereld En perelt weer verscheên. Al schubbe, al schubbe en schilfer, Met kleuren duizendvoud. Mijn zole druipt van zilver, Mijn oog is blind van goud. Kijk! wolken in de plassen, Geschelfd, geschipt, geschaapt; En hemels, die verrassen Met blauw, dat donker gaapt. [pagina 13] [p. 13] Het is of met de vlage De lucht aan flarden vloog: Een grijsdoek zakt omlage, Een blauwdoek trekt omhoog. Het grijze krimpt alsan en Daar wordt nu met geweld, Een speierboog gespannen Totdat hij springt en smelt. Al matter en al minder. In tweeën valt de rond. De stukken zitten ginder Te gloeien in den grond. Het blauwe spreidt zich open Oneindig, klaar en diep. De zonne schudt, en dropen Die peerlen uit dien iep? De wolken staan geheuveld, Heel ver, lijk stapels wol, Geplukt en uitgestreuveld, Al barmenwijze en bol. En al de zwarte boomen Wit-druipen van het vocht; En al de wateren stroomen Naar beek en bekebocht. [pagina 14] [p. 14] De hallemkes omhelzen Elkaar in zwaren zwijm; En op den bast der elzen Blinkblankt een lage lijm. Ei, ziet die bonte duiven Wegtuimlen door het licht! Ei, voelt die winden wuiven! Dien gloed in uw gezicht! O Lente, o zon, o regen! O licht- en luchtgeweld! Er waait een sterke zegen Gevleugeld over 't veld! Vorige Volgende