Echo's(1900)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Valavond. Al 't purper, uit de lucht gevaagd, ligt valer steeds van verven, op vlotte wolken flauw geschraagd, te stijven en te sterven. De volle maan zit, rond en rood, in 't bleekeblauwend oosten, die weenen om den zonnedood met tranenlicht te troosten. Ik zie nog in het sperrebosch een wemeling van stammen, en hoor den wind den harenbos der koppekens doorkammen. [pagina 23] [p. 23] Waar zijn de dunne biezen nu die groenden in de grachten? Ze kreunen en verkiezen nu in smoren te versmachten. Gestolen is het stoppelgoud dat vonkelde in den morgen; de nevel, om het veld gevouwd, heeft al zijn glans verborgen De schelven, die ginds scheemrende uit den achtergrond verrijzen, de schelven, daar 't gezicht op stuit, vergrooten en vergrijzen. Reeds halv'ling in een zware sprei van duisternis gedoken, staan de oppers in de grauwe wei te dreigen en te spoken. Gedoofd de laatste zonnegloor; de mane klimt verwonderd; de sterren piepen stadig door, nu tien, en straks wel honderd [pagina 24] [p. 24] Voortaan begint de stille kamp die heel den nacht zal duren; de donkre grond spuwt damp op damp, de hemel zet zijn vuren. Ze strijden stil, en, één voor één, verduikt de nacht de sperren; het boschjen hangt vol duisterheen en heel de lucht vol sterren. Vorige Volgende