'Het Nederlandsch Magazijn, het Nederlandsch Museum en De Honigbij. Drie geïllustreerde tijdschriften in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw'
(1998)–Ernest Claassen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlandsch Magazijn, het Nederlandsch Museum en De Honigbij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mels en Renée Vegt 200 tijdschriften. Op welke gronden zij hebben geselecteerd wordt niet geheel duidelijk. Als beginjaar is 1840 gekozen, ‘omdat rond deze tijd in Nederland de eerste geïllustreerde tijdschriften verschijnen’.Ga naar voetnoot6 ‘Vanwege de bijzondere rol die ze als voorlopers vervulden’ zijn echter ook drie tijdschriften opgenomen die al vanaf 1834-1835 verschenen.Ga naar voetnoot7 Waarom niet meer geïllustreerde tijdschriften van vóór 1840 zijn opgenomen blijft onduidelijk. In het algemeen gaan Hemels en Vegt ervan uit dat er vóór het midden van de negentiende eeuw nauwelijks geïllustreerde tijdschriften verschenen. In dit artikel worden drie geïllustreerde tijdschriften bestudeerd, die in de jaren dertig en veertig op de markt werden gebracht en die kennelijk een succes waren gezien hun lange levensduur: het Nederlandsch Magazijn, het Nederlandsch Museum en De Honigbij. Het Nederlandsch Magazijn (1834-1885) was het eerste zogeheten penningmagazijn van Nederland en een van de bekendste tijdschriften van zijn tijd. Het Nederlandsch Museum werd door onder anderen Kruseman als belangrijkste tegenhanger van het Nederlandsch Magazijn (1836-1870) beschouwd.Ga naar voetnoot8 Het verscheen óók wekelijks en op hetzelfde formaat, maar de inhoud en illustraties waren geheel verschillend. De Honigbij (1842-1861) was een poging tot een goedkope versie van duurdere tijdschriften. Kruseman beschrijft het als ‘een maandwerk van gemengden inhoud, even als zoo menig ander, zonder zich te onderscheiden door iets bijzonders’.Ga naar voetnoot9 Toch is het interessant, als we, zoals Luger heeft geschreven, niet willen blijven stilstaan bij enkele vertrouwde ‘meesterwerken’, maar het hele brede veld in kaart willen brengen van de teksten waaruit die historische lezer zijn keuze maakte.Ga naar voetnoot10 Het waren alle drie bekende periodieken. Zo'n tien jaar na hun oprichting stonden ze nog in de ‘tijdschriften-top-tien’ van de Zwolse leesbibliotheek van Tjeenk Willink.Ga naar voetnoot11
Deze drie tijdschriften richtten zich op een nieuw lezerspubliek, dat het lezen nog maar beperkt machtig was. Voor deze groep speelden rijk geïllustreerde werken in goedkope afleveringen een belangrijk rol. Dergelijke uitgaven waren zeer toegankelijk voor mensen die niet gewend waren veel te lezen.Ga naar voetnoot12 Voor arbeiders waren boeken en tijdschriften nog te duur. De groei van de markt voor drukwerk zat vooral in de burgerij, van de deftige koopmansfamilies, die meer boeken en tijdschriften gingen kopen, tot de nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezers: de ambachtslieden en winkeliers. Een deel van hen maakte gebruik van bibliotheken die aan boekwinkels verbonden waren, een verschijnsel dat sterk toenam in de eerste helft van de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot13 Uitgevers probeerden met verschillende tactieken deze groep te bereiken, onder meer met illustraties en een relatief lage prijs. De traditionele technieken om illustraties te drukken voor boeken, tijdschriften en kranten werden in de eerste helft van de negentiende eeuw verdrongen door twee nieuwe vindingen: de houtgravure en de lithografie. Met name dankzij de houtgravure, een verbeterde versie van de houtsnede, werd het minder duur om illustraties te drukken.Ga naar voetnoot14 Omdat de houtgravure een vorm van hoogdruk is, kan deze namelijk tegelijk met de tekst worden gedrukt en is maar één drukgang nodig. De lithografie of steendruk vereist een afzonderlijke drukgang en is daardoor duurder, maar werd dankzij de artistieke mogelijkheden en de afdrukkwaliteit superieur geacht.Ga naar voetnoot15 Naast duurdere maandschriften, van 10 à 12 gulden per jaargang en maandelijks met lithografische platen geïllustreerd, kwamen er in de jaren dertig ook geïllustreerde tijdschriften die aanzienlijk goedkoper waren. Het meest in het oog springend waren de ‘penningmagazijnen’. Deze periodieken, die wekelijks verschenen in afleveringen van acht pagina's, op groter formaat dan de maandschriften en met houtgravure-illustraties tussen de tekst, waren gericht op het minder ervaren nieuwe lezerspubliek. Ze waren genoemd naar het baanbrekende Penny Magazine dat in Engeland vanaf 1833 groot succes had, gezien de oplage van 200.000 exemplaren.Ga naar voetnoot16 ‘Zulk een ongemeen voordeelige onderneming wekte natuurlijk opzien’ aldus Kruseman: en in het volgend jaar 1834 hadden letterlijk alle landen van Europa, van Rusland tot Italië, hun Penningmagazijnen. [...] Zoo groot was onder anderen het debiet in Duitschland, dat er te Leipzig, het middenpunt van den boekhandel, tot niet gering opzien van het publiek, daartoe bepaald ingerichte vrachtwagens met paarden bespannen rondreden, om de wekelijksche nommers bij de correspondenten af te laden.Ga naar voetnoot17 Hoewel niet zo massaal, verschenen ook in Nederland verscheidene penningmagazijnen: vanaf 1834 het in dit artikel onderzochte Nederlandsch Magazijn, gevolgd door het Hollandsch penning-magazijn voor de jeugd (1835) en De Aardbol. Magazijn voor hedendaagsche land- en volkenkunde (1837). ‘Zij, die dergelijke werken koopen,’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreef uitgever K. Fuhri in 1843, ‘zijn in den regel jonge liefhebbers, kweekelingen van de leesbibliotheken; mannen van studie en wetenschap houden er zich niet meê op.’Ga naar voetnoot18 De potentiële, en althans boven het bestaansminimum levende lezersgroepen konden alleen terecht bij winkelbibliotheken en leesinrichtingen die op commerciële basis werkten.Ga naar voetnoot19 Voor hen hanteerde bijvoorbeeld de Zwolse boekhandelaar Tjeenk Willink een uitleensysteem waarbij, naarmate de maandelijkse afleveringen ouder en beduimelder werden, er vermoedelijk minder voor hoefde te worden betaald.Ga naar voetnoot20
Zoals bekend wordt het onderzoek naar populaire lectuur geplaagd door een tragische paradox: hoe meer exemplaren werden gedrukt van een bepaalde uitgave, hoe minder er van bewaard bleven. Met name tijdschriften werden intensief gebruikt en als de afzonderlijke nummers ook nog slappe en kwetsbare omslagen hadden, dan was hun overlevingskans gering. Veel tijdschriften zijn verloren gegaan. Hoewel het onderzoek wordt bemoeilijkt door dit gebrek aan primaire bronnen, zijn de laatste jaren enkele studies verschenen over tijdschriften in de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot21 Archieven van uitgevers zijn zelden bewaard gebleven, zodat vaak gegevens ontbreken over de oplage, de prijs en de periode van verschijnen. Ook de archieven van de uitgevers van de bladen die hier aan de orde komen zijn verdwenen. Daarom is naast de tijdschriften zelf onder meer gebruik gemaakt van prospectussen en voorwoorden. Daarin prezen uitgevers hun uitgave aan en beoordeelden het succes ervan. Omdat ze allicht geneigd waren uit commerciële overwegingen de zaken rooskleuriger voor te stellen dan ze werkelijk waren, dienen deze bronnen omzichtig gebruikt te worden. Uiteraard kunnen drie tijdschriften geen representatief beeld geven van het Nederlandse aanbod tussen 1830 en 1850. Maar door deze bladen te beschrijven, die zich op verschillende manieren op minder vermogende lezers richtten en te onderzoeken in welke mate ze daarmee succes hadden, kunnen we een idee krijgen wat voor lectuur beschikbaar was voor het nieuwe lezerspubliek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlandsch MagazijnIn 1834 begonnen de gebroeders Diederichs uit AmsterdamGa naar voetnoot22 het eerste Nederlandse penningmagazijn: het Nederlandsch Magazijn ter verspreiding van algemeene en nutti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge kundigheden.Ga naar voetnoot23 Het was gericht op ‘die talrijke klasse van lezers, wier tijd of geldelijke vermogens meer beperkt zijn en die, ongenegen of buiten staat gesteld om geheele boekwerken door te lezen, gaarne een half uur besteden willen aan het lezen van kleine bondige beschrijvingen of verhandelingen’.Ga naar voetnoot24 Volgens de redactie was het tijdschrift ‘niet uitsluitend [bestemd] voor de hoogere beschaafde kringen, maar voor alle klassen van lezers, ook de minst onderrigte.’Ga naar voetnoot25
Met houtgravure geïllustreerd artikel over de walvisvangst in de eerste jaargang van het Nederlandsch Magazijn 1 (1834) nr. 18, 137. (Den Haag, KB: 731 A1).
In Amsterdam kostte een jaargang 5 gulden en daar buiten 6. Losse nummers werden volgens het intekenbiljet niet verkocht. Intekenaars konden kiezen of ze het tijdschrift in wekelijkse of maandelijkse afleveringen wilden ontvangen. Een wekelijkse aflevering (‘blad’) telde acht pagina's en had gemiddeld vier houtgravure-illustraties tussen de tekst, over één kolom of over de hele breedte van de pagina. Het formaat was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18,5 × 28,5 cm en de tekst werd gedrukt in twee kolommen. Veel van de illustraties en ook een aantal artikelen werden overgenomen uit het Engelse Penny Magazine. De inhoud van het Nederlandsch Magazijn was erg divers; het bevatte beschrijvingen van de meest uiteenlopende verschijnselen die zich over de hele wereld voordeden. Het blad was bedoeld voor mensen met een brede belangstelling. Dat de inhoud voor sommige lezers oude koek was, blijkt uit het antwoord van de redactie op de klacht van een lezer: ‘ZEd's opmerking, dat wij herhaaldelijk artikels hebben opgenomen, welker inhoud door ons vermoed konden worden bij onze lezers bekend te zijn, vinden wij ten eenenmale ongegrond.’Ga naar voetnoot26 Er stond veel in over verre landen, vreemde diersoorten en planten. Over geschiedenis werd vaak op een populaire toon geschreven. Er waren huishoudelijke tips en ‘populair-wetenschappelijke’ natuurkundige verhandelingen, bijvoorbeeld ‘Iets over de vuurspugende bergen’ of ‘De Maan’. Daarnaast waren allerlei weetjes te lezen als ‘Bevolking der aarde’ (met statistische gegevens) of ‘Over het verkleinen van koperplaten en lithographische prenten’. Een kleine maar opvallende categorie werd gevormd door moraliserende artikelen over maatschappelijke verhoudingen. Het waren vaak korte stukjes, zelden langer dan een kolom. Deze stukjes bepleitten de instandhouding van de bestaande verhoudingen, zoals in artikelen over ‘De arbeid’, ‘De eigendom’ en ‘Rijk en arm’. Een kenmerkend voorbeeld is een kort stukje, dat als bladvulling op de laatste bladzijde van blad 27 (jaargang 10) stond: Dikwijls slaan wij deerlijk den bal mis, en nemen wij de meest verkeerde maatregelen, als wij het geluk der rijke en voorname lieden benijden; zage men slechts den verborgen kanker, die hun binnenste verteert, al hunne vreugde en genoegens verknaagt, men zou spoedig hen armer en ongelukkiger zien, dan men het zelf waant te zijn.Ga naar voetnoot27 De eerste jaargang had een rubriek die de meeste tijdschriften nog niet hadden: een brievenrubriek. De ingezonden brieven werden niet geplaatst, alleen het antwoord van de redactie.Ga naar voetnoot28 Het betrof meestal commentaar op artikelen die lezers opstuurden om in het Nederlandsch Magazijn te laten plaatsen; kritiek op het tijdschrift werd althans niet zo vaak besproken. Vaak werden de stukken op een opvallend ironische of zelfs sarcastische toon afgewezen: ‘In het anders welgeschreven stuk van A- - -g over het geluk en het ongeluk, had de Redactie gaarne meer zamenhang tusschen de gedachten gezien, welke soms hier en daar in geen het minste verband met elkander staan’.Ga naar voetnoot29 Of: ‘Het stukje over Frans Hals, door G.E., kan niet geplaatst worden; wij gelooven niet, dat wij aan den schrijver onze redenen daartoe zullen behoeven te zeggen.’Ga naar voetnoot30 Als we de uitgevers mogen geloven, was het Nederlandsch Magazijn vanaf het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begin een groot succes. In 1839, vijf jaar na de eerste jaargang, schreven ze aan de boekhandelaren: Reeds aanvankelijk bij de uitgave der eerste bladen van het Nederlandsch Magazijn, zag men onze landgenoten, als om strijd, zich dit werk aanschaffen, het is een verschijnsel in onze letterkunde, evenmin te voren gekend alsnog geëvenaard, en zoo ooit, dan kan dit werk in den volsten zin van het woord aanspraak maken op populariteit.Ga naar voetnoot31 Natuurlijk gaven de uitgevers hoog op over hun tijdschrift in prospectussen en inleidingen bij nieuwe jaargangen. Het Nederlandsch Magazijn genoot een onverwachte populariteit, uniek voor Nederland. Het werd gelezen door ‘alle klassen van lezers’ en de oplage bleef maar stijgen. Het is alleen jammer dat deze claims niet zijn te controleren: zoals gezegd is de boekhouding van de Gebroeders Diederichs niet bewaard gebleven. Zo is de enige aanwijzing over de oplage te vinden in een prospectus van bijna 20 jaar na de oprichting: Gedurende een bestaan van nagenoeg twintig jaren heeft het Nederlandsch Magazijn [...] eenen bijval verworven die in ons vaderland tot de zeldzaamheden behoort, zoodat van den aanvang af, niettegenstaande eene oplage van 8000 exemplaren, geene compleete exemplaren meer geleverd kunnen worden. [...] Sedert de oprigting [...] zijn bereids meer dan honderd duizend exemplaren of jaargangen verspreid.Ga naar voetnoot32 Een jaarlijkse oplage van 8000 exemplaren zoals het tijdschrift - volgens de uitgevers althans - in het begin haalde, is in de Nederlandse context een erg hoog aantal. Almanakken bijvoorbeeld, een zeer populair genre, werden in oplagen van 3000 tot 6000 gedrukt.Ga naar voetnoot33 Maar uit hetzelfde prospectus valt op te maken dat de oplage van het Nederlandsch Magazijn gemiddeld ruim 5200 bedroeg.Ga naar voetnoot34 Het aanvankelijke succes van de uitgave wordt wel gestaafd door een opmerkingen van uitgever K. Fuhri in 1843: ‘Toen het Nederlandsch Magazijn, dat de baan voor goedkoope volkslectuur geopend heeft, pas uitkwam, was het voor velen niet moeielijk, daarop een honderdtal inteekenaren te zamelen.’Ga naar voetnoot35 In 1859, na 25 jaargangen, ging het recht van uitgave van het Nederlandsch Magazijn over aan de Gebroeders Van Es. Daarna is het nog 27 jaar blijven verschijnen hoewel het regelmatig wisselde van eigenaar. In totaal hebben vijf uitgevers het blad in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun fonds gehad.Ga naar voetnoot36 De verschijningsperiode van 52 jaar was uitzonderlijk lang. In het begin van de negentiende eeuw hielden de meeste tijdschriften er na een paar jaar weer mee op. Uit onderzoek van Johannes naar de levensduur van periodieken in de periode 1800-1830 blijkt dat 67% van de tijdschriften voor een algemeen publiek binnen vijfjaar weer verdwenen was. Slechts 13% hield het langer dan 20 jaar vol.Ga naar voetnoot37 De voorzichtige conclusie is dan ook dat het Nederlandsch Magazijn, hoewel het later minder succes had, aanvankelijk wel degelijk een groot publiek aansprak. Daarom is de volgende opmerking in de bibliografie van Hemels en Vegt volgens mij niet gerechtvaardigd: Hoewel soortgelijke bladen in het buitenland een groot succes zijn, is er in Nederland nog geen publiek voor een tijdschrift als het Nederlandsch Magazijn, dat door de illustraties bovendien nog erg duur is. In 1867 [sic] wordt de uitgave gestaakt.Ga naar voetnoot38 5 à 6 gulden was natuurlijk veel geld. In het midden van de negentiende eeuw verdiende een arbeider gemiddeld ‘ƒ 1, - per werkdag’:Ga naar voetnoot39 een jaargang van het Nederlandsch Magazijn kostte dus een compleet weekloon. En dat terwijl het loon vaak niet eens genoeg was om in de primaire behoeften te voorzien. Maar dat wil nog niet zeggen dat er geen publiek was voor dit tijdschrift, dat uitzonderlijk lang bleef verschijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlandsch MuseumVanaf 1836 verscheen het Nederlandsch Museum. Geschied- en letterkundige merkwaardigheden, natuurbeschrijvingen, aardrijkskundige bijzonderheden, historische en romantische verhalen. Bijeenverzameld uit de pennevruchten van verschillende bekende en anonyme oorspronkelijke schrijvers, alsmede van geleerde en kundige vertalers van de beste stukken uit buitenlandsche periodieke en andere werken.Ga naar voetnoot40 In het prospectus voor de eerste jaargang schreef uitgever L. van der Vinne op het goede voorbeeld af te gaan van het Nederlandsch Magazijn en het Hollandsch Penningmagazijn voor de Jeugd, ‘de met het best gevolg bekroonde pogingen in ons Vaderland’.Ga naar voetnoot41 Het Nederlandsch Museum was goedkoop vergeleken met andere geïllustreerde tijdschriften: 3 gulden per jaargang. ‘Franco per post voor de buitensteden’ was de prijs 4 gulden. Het formaat was 18,5 × 29 cm. In de inleiding bij het eerste nummer benadrukte de uitgever dat zijn tijdschrift hierdoor voor een groot publiek betaalbaar moest zijn: ‘[...] ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
min vermogende zondert gaarne elke week eenige penningen af, (hier bedraagt zulks nog geene zes centen per week,) om iets ter beschaving van zijn verstand en zijnen smaak te kunnen magtig worden’.Ga naar voetnoot42 De prijs van nog geen zes cent per week gold natuurlijk alleen voor abonnees; losse nummers kostten tien cent.
Een van de vier lithografische uitklapplaten in de eerste jaargang van het Nederlandsch Museum, getiteld ‘Overtocht van het groote leger over de Berezina in 1812’. Nederlandsch Museum 1 (1836) nr. 1, tussen 4 en 5. (Den Haag, KB: 577 K1).
Het Nederlandsch Museum had slechts vier illustraties per jaar, veel minder dan de penningmagazijnen die als voorbeeld dienden. Zo werd natuurlijk flink op de productiekosten bespaard, waardoor het tijdschrift goedkoper kon zijn. De paar illustraties díe het had, waren geen houtsneeplaten maar lithografische ‘krijtplaten’ die volgens de latere uitgever J.H. Laarman de aandacht ‘van meer beschaafden trokken’.Ga naar voetnoot43 Over houtgravures werd nogal eens neerbuigend gedaan. ‘Wij weten te zeer’, zo schreef deze Laarman, ‘hoe de geleerdste en deftigste mannen in den regel het eerst naar de dusgenoemde illustratiën grijpen, om bij den meer eenvoudigen lezer daarvan niet de beste gevolgen te verwachten.’Ga naar voetnoot44 Vervolgartikelen komen geregeld in het tijdschrift voor. Zulke artikelen worden abrupt afgebroken-gewoon midden in de zin-en voortgezet in het volgende nummer. In de ondertitel komen de ‘Historische en Romantische Verhalen’ op de laatste plaats, maar ze maken met de anekdotes het hoofdbestanddeel uit van het Nederlandsch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Museum. Het zijn clichématige verhaaltjes met veel liefdesperikelen en sensatie, oppervlakkige karaktertekeningen en onwaarschijnlijke wendingen. Net als bij het Nederlandsch Magazijn hebben we over de oplage van het Nederlandsch Museum alleen gegevens uit prospectussen. In het prospectus voor de tweede jaargang betuigt de uitgever zijn dankbaarheid voor ‘den algemeenen bijval, welken zijne onderneming reeds het eerste jaar ondervonden heeft, daar het Nederlandsch Museum zich thans reeds in een getal van ongeveer 4000 intekenaren verheugen mag’.Ga naar voetnoot45 En in het prospectus voor de derde jaargang: ‘thans is dit getal nog aanmerkelijk vermeerderd, en bedraagt ongeveer 5000’.Ga naar voetnoot46 Nadat uitgever L. van der Vinne om onbekende redenen in 1839 failliet ging, werd het blad dertien jaar lang door C.L. Schleijer en Zoon uitgegeven. Daarna wisselde het tijdschrift nog enkele malen van eigenaar; in de 35 jaar dat het bestond hebben vijf uitgevers het in hun fonds gehad.Ga naar voetnoot47 De laatste uitgever, J.H. Laarman, voerde verschillende veranderingen door. Want, zo schreef hij, het Nederlandsch Museum ‘zou te conservatief zijn; en welken prijs de verstandige moge hechten aan vasthouden aan beginselen, zoo lang hij niet overtuigd is tot betere te zijn gekomen, een stelselmatig behoud is op letterkundig gebied niet denkbaar of wenschelijk.’Ga naar voetnoot48 Maar het mocht niet baten. ‘Het goedkoopste geïllustreerd Volksboek’, zoals de uitgever het noemde, verscheen voor het laatst in 1870. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De HonigbijVanaf 1842 verscheen De Honigbij, of Bloemlezing op het gebied van Wetenschap, Kunst en Smaak.Ga naar voetnoot49 Zoals vermeld was het volgens Kruseman een tijdschrift dat zich niet onderscheidde door iets bijzonders. Daar zou de uitgever, Joh. Noman en Zoon, het terecht niet mee eens geweest zijn; zijn uitgave onderscheidde zich op een bepaalde manier wél van de meeste andere bladen. Maandelijks verschijnend op het formaat van 16 × 26 cm en in een gekleurd omslagje, probeerde het de stijl van duurdere maandwerken te combineren met dezelfde eenvoudige illustraties tussen de tekst als de penningmagazijnen. Door een ‘beschaafd uiterlijk’ te koppelen aan de lage prijs van ƒ 3,90 per jaargang (50 cent per los nummer) hoopte de uitgever het maandblad voor een zo breed mogelijk publiek aantrekkelijk te maken. Begin december 1841 stuurde de uitgever de Nederlandse boekhandels proefnummers vergezeld van intekenlijsten voor geïnteresseerden. Daarnaast plaatste hij adver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tenties in het Nieuwsblad voor den Boekhandel. In dit vakblad, uitsluitend bedoeld voor boekhandelaren, konden abonnees gratis advertenties plaatsen voor nieuwe uitgaven.Ga naar voetnoot50 Volgens de uitgever was de intekencampagne een succes, want al een week na de eerste advertentie van 9 december 1841 kon hij melden dat ‘Door de algemeene belangrijke deelneming op het Tijdschrift De Honigbij [...] deze onderneming doorgaat.’Ga naar voetnoot51 Een maand later wilde hij graag de proefnummers terug: men werd ‘dringend uitgenoodigd, de overhebbende of vuil geworden Ex. door het rond zenden, onmiddellijk terug te zenden, ten einde aan de dagelijksche aanvragen gevolg te kunnen geven.’Ga naar voetnoot52
Omslag op geel papier van De Honigbij 1 (1842) nr. 7. (Amsterdam, Nederlands Persmuseum: ZK 17647). Met vriendelijke dank aan het Nederlands Persmuseum.
In de eerste twee jaargangen staan de illustraties tussen de tekst, zo'n tien per nummer. De meeste illustraties zijn, soms tamelijk slordige, lijntekeningen, die op het eerste gezicht meer op houtgravures lijken. Toch zijn het lithografische illustraties, waarvoor een aparte drukgang nodig was. De extra mogelijkheden van de steendruk werden in De Honigbij aanvankelijk nauwelijks uitgebuit: slechts twee afleveringen per jaar kregen een mooie ‘krijtplaat’ op apart papier. Maar vanaf de derde jaargang kwamen er per aflevering gemiddeld drie steendrukplaten op apart papier van betere kwaliteit. De uitgever legde dit zo uit: ‘bescheiden trad [...] De Honigbij in de wereld; doch spoedig vond zij zooveel bijval, dat de eenvoudige afbeeldingen tusschen den tekst, door afzonderlijke platen in krijtdruk konden worden vervangen, en het werk allengs eene voorname plaats innam onder de voortbrengselen onzer periodieke pers.’Ga naar voetnoot53 De Honigbij was een bloemlezing: er stonden zeer veel verschillende onderwerpen in. De wetenschap en kunst uit de ondertitel komen nauwelijks in het blad voor. Het was vooral bedoeld ter vermaak: verhalen, anekdotes en artikelen over vreemde landen waren de drie belangrijkste categorieën. In een opvallend artikel, Kers-avond en St. Nicolaas-avond, werd kritiek geleverd op het Sinterklaasfeest. Uit de manier waarop de schrijver de lezer toespreekt, valt wel te concluderen op welk publiek hij zich richt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is er in die zoogenaamde feestviering, wanneer gij met uwe kinderen de rijke winkels bezoekt, iets, dat [...] u zelven onwederstaanbaar dwingt, om met dankbare vreugde eene milde hand te openen voor de talrijke kinderen der armen, die gij daar overal ziet, met gretige oogen een paradijs aanstarende, waarvan zij zijn uitgesloten?Ga naar voetnoot54 Er zijn geen gegevens over de oplage van De Honigbij. In het prospectus voor 1845 spreekt de uitgever van het ‘algemeen bekende en veelgelezene’ tijdschrift, dat zich ‘nog steeds in eenen meerderen bloei en in een gedurig aanwassend publiek mag verheugen’.Ga naar voetnoot55 Er zijn wel enige gegevens bekend uit de catalogus voor de fondsveiling van Joh. Noman en Zoon in 1845. Daar staat hoeveel exemplaren de uitgever van de eerste drie jaargangen overhield: respectievelijk 23, 122 en 173.Ga naar voetnoot56 Waarschijnlijk kreeg hij aan het eind van ieder jaar de onverkochte tijdschriften teruggestuurd van de boekhandelaren. Uit deze gegevens valt af te leiden dat er geen al te grote restanten achterbleven bij de uitgever. Maar hoe groot de oplage was, zien we hier niet. Bij de fondsveiling werd De Honigbij gekocht door de Amsterdamse uitgever J.H. Laarman, de tweede en laatste eigenaar van het tijdschrift. Ook hij vergeleek het blad in zijn prospectussen voortdurend met duurdere tijdschriften: De eerste eigenaren van dit nuttige boek waren van meening dat er behoefte bestond aan een maandwerk, hetwelk-eenen passenden inhoud aan een goed uiterlijk parende-voor eenen billijken prijs verkrijgbaar zoude wezen. En zij hadden gelijk!... Immers, zijn er vele gelukkigen in den lande die niet op tien of twaalf gulden behoeven te letten als het hunne uitspanningen geldt,-er zijn er nog meer die evenzeer aanspraak op beschaving mogen maken, maar door de duurte onzer maandwerken afgeschrikt, van het noodige voedsel voor den geest beroofd blijven.Ga naar voetnoot57 Hoewel volgens de veilingcatalogus ieder jaar meer exemplaren teruggestuurd werden, ging het in 1850 volgens de uitgever nog erg goed met het blad. Volgens het ‘berigt van inteekening’ voor 1851 vond ‘in het jaar 1850 [...] De Honigbij zoo grooten aftrek, dat een tweede druk noodzakelijk werd, en ook deze, nog vóórdat hij gereed was, op weinige exemplaren na was uitverkocht’.Ga naar voetnoot58 Maar vijf jaar later begon het moeizamer te lopen. In een kort bericht verzocht de uitgever de boekhandelaren hun ‘best te doen om mij eenige nieuwe Inteekenaren te bezorgen’.Ga naar voetnoot59 Vervolgens bleef het blad nog enkele jaren bestaan, totdat achterop het omslag van nummer 12, jaargang 1862 de volgende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mededeling verscheen: ‘De Redactie heeft de eer den lezers van De Honigbij te berigten, dat vele andere bezigheden en het verminderd debiet den Uitgever hebben doen besluiten het voortzetten te staken.’Ga naar voetnoot60 Het tijdschrift had 21 jaar bestaan.
Gemiddelde verdeling van de tijdschriftartikelen over de grootste categorieën in procenten. De verdeling geeft slechts een globaal idee van de inhoud. Sommige categorieën overlappen elkaar en er is geen rekening gehouden met de lengte van de artikelen. Bron: van ieder tijdschrift de eerste en de tiende jaargang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slotHet is niet mogelijk de oplagecijfers van het Nederlandsch Magazijn en het Nederlandsch Museum te vergelijken met die van andere tijdschriften, omdat gemiddelde oplagecijfers voor deze periode niet beschikbaar zijn. Volgens Johannes bleven de meeste tijdschriften aan het begin van de negentiende eeuw rond een oplage van 500 steken. Een bekend, succesvol tijdschrift als de Vaderlandsche Letteroefeningen had een oplage tussen de 900 en 1500 exemplaren.Ga naar voetnoot61 Daarmee vergeleken zijn de oplagecijfers uit de prospectussen, zoals die in dit artikel naar voren zijn gekomen, erg hoog. Als we daarnaast bedenken dat de drie tijdschriften lang bleven verschijnen, kunnen we met de nodige voorzichtigheid concluderen dat ze succesvol waren, vooral in hun beginperiode. Het Nederlandsch Magazijn was met veel korte stukjes, en voor iedereen interessante onderwerpen, bedoeld voor mensen die niet gewend waren veel te lezen, en wier aandacht getrokken werd door de illustraties tussen de tekst. Het Nederlandsch Museum had veel lange verhalen zonder literaire pretenties. Niet de illustraties maar de sensationele inhoud moest de aandacht vasthouden. Het was minder duur, maar op vier platen per jaar na, nogal saai van uiterlijk. De Honigbij richtte zich voornamelijk op lezers uit de burgerij die geen geld hadden voor een elitair maandschrift en met een tijdschrift dat minder luxe was uitgevoerd genoegen namen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het nieuwe lezerspubliek kon waarschijnlijk de tijdschriften meestal maar een tijdje lenen en als iemand pech had, kreeg hij een beduimeld of gescheurd exemplaar. Daar stond tegenover dat reeds in de eerste helft van de negentiende eeuw een keuze mogelijk was uit een divers aanbod. De echte massapers kwam natuurlijk pas later, maar zoals uitgever K. Fuhri voorzag, vormden geïllustreerde tijdschriften als het Nederlandsch Magazijn ‘een nieuw publiek voor den boekhandel, als een eerste term eener niet te berekenen reeks van toenemend debiet’.Ga naar voetnoot62 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Summary]Ernest Claassen, Het Nederlandsch Magazijn, Het Nederlandsch Museum en De Honigbij. Drie geïllustreerde tijdschriften in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw The large growth of illustrated magazines in The Netherlands, and of printed matter in general, is often set in the second half of the nineteenth century. This article contradicts the view that all magazines published before 1850 were exceptions or ‘forerunners’ as expressed by, among others, Hemels and De Vegt in their recent selective bibliography on periodicals. Unfortunately it cannot be answered decisively which audiences these illustrated magazines targeted, and whether they were successful. The publishers' archives have not been preserved. So the magazines themselves are the main source for this study. Besides, prospectuses and forewords have been used, be it with certain caution in view of their commercial purposes. Sometimes circulation numbers are given by publishers, or a description of the magazine's readership. This study has not been able to establish beyond doubt whether the market for illustrated | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
periodicals in general started to grow between 1830 and 1850. But it becomes clear publishers could adopt different strategies for magazine publishing during this period. Based on the diversity of supply and the apparent high circulation figures, the conclusion is drawn that a wide choice of illustrated magazines was available during the thirties and forties of the nineteenth century.
|
|