tgelaet, het staen, den ganc, sitten, leggen, aensicht, ooghen ende tasten na dese betamelicheyt ende eerbaerheyt der naturen. Inw elcke dingen twee saken vermijt moeten werden: het eene is dat wi niet te brootdroncken noch te seer teeder en zijn: tander, dat wi niet te grof ende te boerachtich zijn. Dese eerbaerheyt en salmen de batement speelders ende aduocaten so niet toe schrijuen, als oft die henluyden alleen betaemde ende ons niet. Dees luyder ghewoonte heeft van outs sulcken regule, dat niemandt van hun opt taneel en mach comen, sonder broeck aen te hebben: ende dat wt vresen doort opwaeyen eens cleets oft anders erghens oneerbaerlick bloot ghesien te werden. Ten is oock ons maniere niet dat de manbare sonen met huer vaders, noch de swaghers met haerder huysvrouwen vaders baden. Daeromme salmen dese maniere van schamelheit onderhouden, bysonder oock om dat de nature selfs sulcx leert ende onderwijst.