134. Galilei schreef:
‘Ik geloof, dat er in de wereld geen grotere haat bestaat dan die van de onwetendheid jegens het weten.’ Hij vergiste zich. De haat jegens mensen die gevoelig zijn voor een bepaald artistiek fenomeen is, van de zijde van diegenen die deze gevoeligheid missen, ‘het niet zien’ enzovoort, nog groter.
De onwetendheid haat het weten wanneer de onwetendheid niet volstrekt is. Zij weet dan in elk geval één ding, namelijk dat er een beter, een hoger weten bestaat, waaraan zij geen deel heeft.
Zo is het ook met de man die kwaad wordt omdat een ander Moore of Picasso zegt te appreciëren. Hij heeft de Ahnung dat er toch ‘iets is’. Was hij helemaal van de muzen los, dan kon het hem niet schelen. Maar hij heeft ergens, op het negende nivo van bovenaf zo ongeveer, nog wel een gevoel voor kunst: Werumeus Buning, Toorop, Johann Strauss. Zo is één van de kondities van zijn haat de Ahnung dat er ‘iets is’, maar dat hij daar niet bij kan. De andere is zijn autoritaire drift. Zo mocht gedurende de bezetting door Bennecke en Kotälla, wel Johann Strauss worden gespeeld.
Wat de beeldende kunsten betreft bleef het zelfs na de oorlog zo in Gorkum. Als kunst die voor de burgemeester niets voorstelt toch iets zou voorstellen, is de burgemeester niet langer superieur. Daarom dekreteert hij dat deze kunst waardeloos, verziekt, ontaard is. En dat de beeldjes die wijlen mevrouw zijn moeder ooit eens uit klei geknepen heeft, wel kunst zijn, leve het vaderland! Leve de koningin!