Hoe bereidt men een ketter
(1976)–J.B. Charles– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
dat ‘scheepken’ en die ‘arke’. Het laatste woord sloeg op de ark waar Noach de Zondvloed in overleefde met de dieren, dat begreep ik, maar in het nederlands was het ‘scheepje’ en ‘ark’. Wie moest er hier verneukt worden? Ik wist hoe keihard de kerels waren die een schip tot een scheepken verzalfden. De arme bruine mensen die het buskruit alleen maar hadden uitgevonden voor het vuurwerk, deden zij sidderen met hun scheepkens. Wat zat er achter dit spraakgebruik? Als je er een ‘ark’ van maakt kun je zingen ‘ark van de verlossing’, maar de grote mensen die ik niet vertrouwde, zeiden behalve ‘arke’ eerder ‘der’ dan ‘van die’. Waarom? De predikanten zeiden liever dat god een god ‘des vredes’ was dan ‘van de vrede’, maar in mijn oren klonk ‘des vredes’ minder vredelievend. Dáárom verkozen zij het zo, ik wist het, al begreep ik het niet. Later ging die ‘kruisvlag hoog in top’ een verwant verdachte betekenis krijgen. Het kruis werd zo in verband gebracht met een lied als ‘ferme jongens, stoere knapen’ en ‘het zeegat uit, hem wacht rijke buit’. Verdacht hoor. En nog later begon ik aan de zin van een verlossing te twijfelen. Van wat? Van de ellende die de dominees de mensen eerst aanpraatten! Want het betrof geen materiële ellende, maar de ‘zonde’. Als het wel over de konkrete ellende ging, hoe zat het dan met de nood van de inwoners van Jericho, toen zij met de scherpte ‘des zwaards’ door israëliese landveroveraars afgeslacht werden? Voer de arke der verlossing ook voor deze rampzalige palestijnen? Bah, wat een geschiedenis. De kruisvlag mooi in top hoor. Die kruisvlag heeft niets met het kruis van Jezus te maken maar met de kruisboog. Jezus leefde, hij zal leven en hij leeft, of hij bestaan heeft of niet. Hij kan zeggen, sta op en jij staat op, ook al zijn jouw knieën dertig jaar stijver dan die van Jezus toen hij, zoals ze het noemen, op aarde wandelde. Maar hij heet niet Here Jezus. Dat is de Baäl van Colijn en Glashouwer, net zo'n afgod als de Jahvè die ‘zijn volk’ opdracht gaf een ander volk uit te roeien en ‘deszelfs’ land te roven. |
|