Ruize-rijmen(1922)– Charivarius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 17. Mijn moeder had een groote kom Met goudvisschen - een keurcollectie, En zei tot 't hitje, goed maar dom: ‘Maak dat ik nooit op 't glas een vlek zie, Hou 't water altijd versch en rein, De visschen schoon - verzorg de dieren, Zoodat zij blijven wat zij zijn: De bloemen, die mijn home versieren.’ ‘Jawel!’ zei Mary. Maar, o neen! De stomme dieren gingen kwijnen, De schub-laag brak, en een voor een Zag men ze sterven en verdwijnen. Maar wie schetst moeder's ergernis, Toen z' eens bemerkte - ach, te spade! Hoe Mary vlijtig visch voor visch, Aan 't poetsen was met poetspomade? Vorige Volgende