39. De gevallen ruiter.
Onuitgesproken oordeel van een Neutraal.
Toen Bethmann-Hollweg ruiterlijk verklaarde:
‘Wij plegen onrecht - ziet, ik geef het toe!’
Toen was er menigeen, die dat aanvaardde,
Al werd 't den zwakken volkren dezer aarde
Op 't hooren van dit woord ook bang te moe......
Maar toch, er was iets eerlijks in die woorden,
‘Wij plegen onrecht, maar wij maken 't goed’;
Zelfs zeiden de Juristen, die het hoorden:
Zoo verontschuldigt 't Recht ook doodslaan, moorden,
Dat heet ‘Uit noodweer’, of ‘Het mag - als 't moet.’
Wel dachten enklen, dommer dan Juristen:
Het was een plan, al jaren her bedacht,
Dit was toch iets, dat zelfs de kindren wisten,
Dat, als de Duitschers België's doortocht misten,
Geen overwinning moog'lijk werd geacht.
En dat al lang, bij 't gieten der kanonnen,
En onder 't zingen van ‘Die Wacht am Rhein’,
Terwijl steeds beter moordtuig werd verzonnen,
En van meer Dreadnoughts steeds de bouw begonnen,
Het ‘Stück Papier’ verscheurd had moeten zijn.
Maar Duitschland leek den plompen boerenpummel,
Die 't kind opzij schopt, dat hem wederstaat:
Hij is misschien nog wel een goeie lummel,
En heeft per slot zelfs meêlij met den hummel,
Hij is een lomperd - maar au fond niet kwaad.
Maar dat gij, Bethmann-Hollweg, nu getracht hebt,
U grondend op den schijn, op een verhaal,
t' Ontkennen, dat gij 't Volkrenrecht verkracht hebt
Op gronden, die gij naderhand bedacht hebt,
Dàt noem ik...... nee, da's waar ook: 'k ben neutraal.
|
|