De Toorts vermeldt met blijdschap, dat een tiental Nederlanders zich bereid hebben verklaard een professoraat aan de Gentsche hoogeschool, in Duitschen dienst, te aanvaarden.
Gij hebt u dan bereid verklaard, nietwaar?
Om België's overweldiger te dienen,
Gij buigt u blij voor den geweldenaar,
Gij, met uw tienen.
Gij zult doceeren in den geest en trant,
Door d' allerhöchste Stell' u voorgeschreven,
En zóó den zonen van 't geteisterd land
Uw wijsheid geven.
[pagina 48]
[p. 48]
Ziet - nu reeds, vóórdat Duitschland is geslaagd
Gansch België en zijn Koning te bedwingen,
Begint het al zijn weldaân, ongevraagd,
Hun op te dringen.
Hoevelen had men al vergeefs genood?
Het waren de hooghartigen, de sterken;
Als onderkruipers voor wie d' eer 't verbood
Gaat gij daar werken.
Van Keizer Wilhelm's wege aanvaardt g' uw ambt,
Uw rechten en uw plichten, uw belooning;
Maar Wilhelm niet - neen, Albert, die daar kampt,
Hij is uw Koning!
Hij - die daar stille strijdt voor huis en erf,
Dien d' overmacht verslaan kon, noch verlammen,
Die geen Portretten stuurt, in olieverf,
Of Telegrammen.
In dienst van hem, die België heeft geknecht,
Zult gij u richten naar zijn hoog verlangen,
Een deel der boeten, België opgelegd,
Als loon ontvangen.
Voor wat de vijand aan dat volk misdeed
Zult g' onderdanig uw bewondring veinzen;
Bij 't zien van al dat onverdiende leed
Zoet-schmeichlend grijnzen.
Maar als voor trouw-loos Duitschland d' ure slaat,