11. Celibatairswee.
Beklaag uw ongetrouwden vriend
Niet om zijn eenzaam leven,
Vooreerst, hij heeft, wat hij verdient!
En dan, bedenk eens even:
Hij heeft het rustig, vrank en vrij,
Hij kent geen aardsche zorgen,
Zijn leven vliet bedaard voorbij,
Hij denkt niet aan den morgen.
Neen. Wat ik heel wat erger vind,
Een last! Om te bezwijken!
Is, als hij bij zijn besten vrind
Daar staat de stakkerd. 'k Zie hem al,
Te midden der vriendinnen.
Hij weet niet wat hij zeggen zal -
Hoe moet de hals beginnen?
De dames kussen 't kind om 't langst,
Hij weet niet hoe hij staan moet,
Fixeert het wicht in doodlijk' angst,
Dat hij er ook nog aan moet.
Hij kijkt, confuus, en ongerust,
Naar 't kind zijn natte lippies...
Daar nadert tante Kee - zij kust
Het op... zijn bloote bippies!
Een oude nicht staat mal te doen,
Ze blaast haar wangen bol op:
‘Mijn honkieponkie, nog een zoen!
Ik ben er toch zoo dol op!
Me bommekoppie, koekeloe,
Trararietjes, trarijntje!
M'n hikkepikkiesnuizepoes,
M'n rikketikkierobbedoes,
Waar issie dan, me pootepien?’
| |
- 't Is of ze met 'r hond spreekt -
Tot ze eensklaps 't voetje - 'k heb 't gezien! -
Tot 't enkeltje in d'r mond steekt!
Nu komt het vreeslijkst oogenblik...
Hij heeft het aan zien komen!
Hij heeft er van gedroomd, met schrik,
Hij krijgt het kind op schoot!! Jawel!
Hij durft niet nee te zeggen,
Ik zal er - zoo bedenkt hij snel -
Wat kranten onder leggen...
...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ......
Te laat!! Hij roept de baker, wenkt...
Hij weet niet wat hij 't meest is,
Boos, of beschaamd, als hij bedenkt
Dat hij ook zoo geweest is!
Ach, mag een schuchter woord misschien
Het eind van dit betoog zijn...?
Ik wil graag al je kind'ren zien,
Maar niet - voordat ze droog zijn!
|
|