Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar(1996)–Jacob Cats– Auteursrechtelijk beschermd Inhoudsopgave I Woord vooraf II Inleiding 1 Algemene inleiding 2 De inrichting van de editie 3 De ontstaans- en drukgeschiedenis van de bundel 4 Het voorwerk en de onderdelen binnen de emblemen 5 De bronnen en hun verwerking 6 Karakterisering van de bundel III Verantwoording 1 De keuze van de basistekst 2 Tekstconstitutie 3 De annotaties 4 De commentaar 5 De vertalingen van het Latijn en het Frans IV Annotaties en commentaar De preliminaria 1 Aen den verstandighen leser op de titel-prent. Introductie tot de ‘inhout vande privilegie’. 2 Inhout vande privilegie. 3 De opdracht. 4 Aenspraecke tot den leser. 5 Voor-reden. 6 Ad lectorem, de fine huius opusculi. praefatio. 7 Aende Zeeusche ionck-vrouwen. 8 De drempeldichters. 9 Tot den leser. De emblemen I-LII I Men verlangt, wat men heeft verloren. II Waar het geen kwaad kan. III Niets als het niet gevraagd wordt. IV De liefde, specerij van de schoonheid. V Bemin niet, wat je niet kent. VI Geleidelijk aan neemt de liefde de zinnen in bezit. VII Waag een nieuwe poging. VIII Ik word zonder wond gekwetst. IX Door de wond mooier. X Als de ogen bedwongen zijn, wordt het beest gevangen. XI Een zachte peer valt al vanzelf. XII Wie buit maakt, wordt zelf buit. XIII Minnaars voeden zich met [leven van] rook. XIV Door het verlies van de vrijheid vrolijker. XV Al vlucht hij, hij ontvlucht niet. XVI Ook op zee is de vlam. XVII Waar rook is, is vuur. XVIII Om te vangen moet je je eerst laten vangen. XIX Wat helpt, is gering. XX Terwijl we trekken, worden we getrokken. XXI Vinden betekent verloren gaan. XXII Hij verwondt de onervarenen. XXIII Ik word door het water aangeraakt, niet gebroken. XXIV Wees wijs en je zult vrij zijn. XXV Wie jaagt, wordt gevangen. XXVI Zij geeft en heeft niet. XXVII Keer het om, en je zult [de vrees] doen verdwijnen. XXVIII Naakt wekt ze tranen op. XXIX Waar het waaien van mijn meesteres me heen roept. XXX Hij verjaagt, en pakt niet. XXXI Voor jou de dood, voor mij het leven. XXXII Tussen hand en tand. XXXIII De liefde van een oud iemand is iets schandelijks. XXXIV Voor zichzelf slecht, voor wie dan goed? XXXV Speel, maar eerbaar. XXXVI Liefde haat de dokter. XXXVII Hij overrompelt de argelozen. XXXVIII Na droefheid vreugde. XXXIX De begeerte is iets onmatigs. XL Men moet niet naar binnen gaan, of geheel doordringen. XLI Voor een minnaar is een vriendin leven. XLII Wat baat de godsdienst hem die gek van liefde is? XLIII Wat merkt de liefde niet. XLIV Liefde, het weefsel van penelope. XLV In de volheid der huwbare jaren. XLVI Hij weet geen maat te houden. XLVII Vanuit de dood verlichting. XLVIII Wat niet gelijk is, blijft uit elkaar. XLIX Niets kan de zielen scheiden. L Binnen niets. LI Iemand met verdriet staat niet open voor wellust. LII Liefde is de vader van levenskunst.