Eer-dicht op den Maechden-plicht,
Van den hoogh-gheleerden heer Iacob Cats. I.C.
IEucht die eerst na uw's gelijcken,
Om end' om begint te kijcken,
Slechte Duyffjens, sonder gal,
Hoort wat ick u segghen sal.
Wildy dijne jonghe dagen,
End' dijn liefde niet beclagen,
Leert in tijts wat goet en quaet,
Leert in tijts met rijpe reden,
In Cupidoos paden treden;
Dats de cunste, dats de slach,
Daermen op betrouwen mach.
Minners connen listich veynsen,
Anders spreken, anders peynsen:
In het minnen leyt ghevaer,
Yder neem zijn slaeghen waer.
Hondert Minners, vijftich gecken,
Hondert woorden, vijftich trecken,
Hier de hemel, daer de hel,
Vind'men in het Minne-spel;
Hierom moetm' int minnen wesen,
Halff vol hoop, end' halff vol vresen,
Niet te heet, end' niet te cout,
Niet te blood', end' niet te stout,
Niet te veyl, end' niet te grillich,
Niet te stuurs, end' niet te willich,
Niet te wijs, end' niet te zot,
Niet te schalck, end' niet te bot:
Aff-gheveerdicht end' gheslepen,
Op veel trecken, end' veel grepen,
Op het locken, end' 't ghevley,
Op het lacchen, end' 't gheschrey,
Op de praetjens, op de proncjens,
Op de ooghjens, op de loncjens,
Op het wesen sonder schijn,
Op het suchten sonder pijn,
Die daer gaet, can flicke-floyen,
Die daer zit, can aerdich toyen,
Och! het minnen is so soet,
Alsmen 't wel van passe doet.
Wilj' hier van zijn onder-wesen,
Neemt dit Boeck, end' willet lesen,
Neemt dit Boeck, dat op een lijst,
Al de vremde streken wijst;
Minners volghen, minners vluchten,
Minners hopen, minners duchten,
Minners bitter, minners soet,
Minners quaet, end' minners goet,
Minners raden, minners gissen,
Minners raken, minners missen,
Minners swackheyt, end' ghewelt,
Wert u hier voor oogh' ghestelt.
Ionghe Ieucht die van u ooghen,
Zijt verraden, end' bedroghen,
Comt te samen, maeckt een dans,
Comt te samen, vlecht een crans,
Crans van Myrthen, en Laurieren,
Om het hooft van CATS te cieren,
CATS met hert en sinnen eert,
Die met reden Minnen leert.
IAC. LVYT. I.C.
|
|