Voorwoord
Over de negentiende-eeuwse domineedichter J.J.L. ten Kate, in zijn tijd niet alleen bij het vrome volk immens populair, merkte Cd. Busken Huet eens op dat deze dichtervorst indien men hem van een toren stiet, zou neerkomen aan gruis van verzen.
Niemand zal Remco Campert een dergelijke behandeling toewensen, want als er van één schrijver al heel lang, bijna een halve eeuw, veel gehouden wordt, is het van hem. En om uit eigen beweging bijvoorbeeld van de Waalbrug in Nijmegen te stappen, laat staan om als straf voor misplaatste ambities, zoals Icarus destijds, ten val te worden gebracht, daar is hij de man niet naar. Campert is eerder iemand die in beweging gebracht wil worden door wat hij aan menselijk gedoe waarneemt, met inbegrip van dat van hemzelf, dan een man die hemelbestormende acties onderneemt. Meer toeschouwer, zij het niet vanaf een hoge toren, en altijd met een verontschuldigende glimlach, dan deelnemer. Niet voor niets is het juist zijn oog dat er in karikaturen uitspringt.
Niettemin: zou Campert aan de voet van de Oude Wester om wat voor reden dan ook te pletter storten, dan zou ook hij getransformeerd worden in een massa van betrekkelijk kleine, onregelmatige, ruwe brokken poëzie, die in zijn geval natuurlijk goudkleurig zou zijn. Wat hij daar allemaal nog voor moois, ook aan proza, van had kunnen maken!
Anton Korteweg